3.2Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft verder als volgt overwogen. Blijkens verweerders besluitvorming had verweerder eiser beoordeeld als een niet-praktiserende moslim, maar ook als een afvallige en atheïst. Naar het oordeel van deze rechtbank was verweerders besluitvorming door deze verschillende standpunten over de geloofsovertuiging van eiser inhoudelijk niet consistent. Omdat verweerder in Werkinstructie (WI) 2019/18 een onderscheid maakt tussen een niet-praktiserende moslim, een afvallige en een atheïst, was het uitgangspunt van verweerder bij de beoordeling niet duidelijk. De beoordeling die verweerder heeft gedaan over de geloofsovertuiging van eiser was dan ook voor de rechtbank niet te toetsen. Verweerder diende daarom een nieuw, voldoende zorgvuldig en voldoende gemotiveerd, besluit te nemen. Dat besluit, het bestreden besluit, zal de rechtbank in deze uitspraak beoordelen.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser moest zich in Irak aan strenge islamitische regels houden en werd geslagen als hij dat niet deed;
- eiser ziet zichzelf niet meer als moslim, maar als atheïst en hij wil zich niet meer houden aan de voorschriften binnen de islam.
5. De eerste en het derde element heeft verweerder in het bestreden besluit geloofwaardig geacht. Het tweede element vindt verweerder ongeloofwaardig. Verweerder werpt eiser tegen dat hij in de eerste asielprocedure anders heeft verklaard dan in de huidige asielprocedure over zijn geloofsbelijdenis in Irak. Verder heeft verweerder gesteld dat in het kader van risico-inschatting en zwaarwegendheid bij terugkeer in Irak eisers bekering tot het atheïsme niet zal leiden tot vervolging of een schending van artikel 3 van het EVRM.
6. Eiser is het hier niet mee eens. Hij betoogt over het ongeloofwaardig geachte element dat hij wel veel problemen met zijn familie had. Daarnaast betoogt hij dat zijn atheïsme hem wel ernstige problemen zal opleveren. Hij wil zich namelijk actief en publiekelijk kunnen uiten, zoals hij zich dat eigen heeft gemaakt in zijn periode in Nederland. Hij wil daar met mensen over kunnen praten. Verder voert hij aan dat verweerder vooralsnog onvoldoende gedetailleerde informatie aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De twee door verweerder genoemde bronnen bevatten precies dezelfde inhoud als het Ambtsbericht. De door eiser aangehaalde bronnen daarentegen verhalen wel over incidenten in Koerdistan en is dus specifieker. Ook maakt eiser aannemelijk dat er bij terugkeer naar Irak wel een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bestaat. Dat het in Koerdistan 'lichtelijk' beter is, heeft verweerder onvoldoende toegelicht. Het bestreden besluit is verder onvoldoende gemotiveerd, omdat het spreekt over: ‘atheïsme niet geloofwaardig geacht’. Eisers situatie is niet te vergelijken met de jeugd van Irak die ervoor kiest niet langer zich aan de islamvoorschriften te houden, omdat hij zich heeft bekeerd tot het atheïsme. Dit is een proces dat hij heeft doorgemaakt. Vrijheid van geloofsovertuiging en/of levensbeschouwing geven het recht om zich daarover te uiten en terughoudendheid kan niet gevergd worden.
Met betrekking tot het inreisverbod voert eiser aan dat hij een Chavez-aanvraag heeft gedaan waarop nog niet definitief is beslist, waardoor hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het inreisverbod moet daarom komen te vervallen. Bovendien is die opgelegd toen hij nog minderjarig is, dus moet verweerder algemeen en grondig onderzoek doen of de adequate opvang in Irak onrechtmatig was, anders mocht het terugkeerbesluit niet opgelegd worden. Verwezen wordt naar de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 14 januari 2021.
7. De rechtbank overweegt dat deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in haar uitspraak van 11 november 2020 over het ongeloofwaardig geachte element heeft geoordeeld dat eisers beroepsgronden hiertegen niet slaagden. Tegen deze uitspraak heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor deze in rechte vaststaat. Verweerder mocht daarom ook in het bestreden besluit dit element ongeloofwaardig achten.