ECLI:NL:RBDHA:2021:9017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.1731 en NL21.1732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening: Italië of Griekenland?

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser, een Jemenitische nationaliteit, die in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 maart 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een Grieks document heeft overgelegd dat zijn verblijf in Griekenland bevestigt.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat Italië verantwoordelijk is, zonder voldoende onderzoek te doen naar de informatie die eiser heeft verstrekt over zijn reisroute. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser via Griekenland naar Italië is gereisd en dat dit niet voldoende is onderzocht door de staatssecretaris. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een voorlopige voorziening, aangezien het beroep gegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van asielaanvragen en de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.1731 en NL21.1732
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Khouri-Yousef. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Hij heeft op 9 oktober 2020 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is uit Eurodac gebleken dat eiser op 26 augustus 2020 Italië is ingereisd. Daarom heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee volgens verweerder met ingang van 2 februari 2021 de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. [2]
Beroepsgronden eiser
3. Eiser meent primair dat verweerder ten onrechte een Dublinclaim bij Italië heeft gelegd. Eiser is immers van Libanon naar Griekenland gereisd en vervolgens is hij vanuit Griekenland Italië ingereisd. Dit heeft hij ook verklaard in zijn aanmeldgehoor en daarbij hij een onvertaald Grieks document overgelegd. In beroep is een vertaling van dit document overgelegd. Hieruit blijkt dat dit een besluit betreft inzake “uitstel van uitwijzing”, afgegeven door de Griekse autoriteiten, het Ministerie van Burgerbescherming, van 18 februari 2020. Het document is zes maanden geldig (verlenging mogelijk) en geeft eiser gedurende die periode recht op verblijf. Verweerder had dit moeten onderzoeken alvorens van het fictieve claimakkoord van Italië uit te gaan.
4. Subsidiair heeft eiser naar voren gebracht dat verweerder ten onrechte ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat.
Standpunt verweerder
5. Verweerder heeft op de zitting gereageerd op het in beroep overgelegde vertaalde document. Verweerder stelt zich op het standpunt dat daaruit weinig nieuwe informatie volgt dan eiser zelf al had verklaard. De verantwoordelijkheid van Italië verandert daardoor niet. Verweerder vindt niet dat nader onderzoek moet plaatsvinden, omdat hij zorgvuldig te werk is gegaan; er was een sterk aanknopingspunt om bij Italië te beginnen, in het claimverzoek aan Italië heeft verweerder vermeld dat eiser mogelijk eerder in Griekenland is geweest en dat heeft geleid tot het fictief akkoord. Verder is het document gedateerd op 18 februari 2020 en was de registratie in Italië op 26 augustus 2020. Hierdoor is het onduidelijk of eiser al die tijd in de EU heeft verbleven. Hij heeft daarmee niet aangetoond dat hij de EU niet uit is geweest.
Beoordeling rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat uit de Eurodactreffer volgt dat eiser op 26 augustus 2020 Italië is ingereisd. Verweerder heeft bij de Italiaanse autoriteiten een claimverzoek gelegd en daarbij vermeld dat eiser – gelet op zijn verklaringen – mogelijk eerder in Griekenland is geweest. Omdat Italië niet (tijdig) op dit claimverzoek heeft gereageerd, is er een fictief akkoord. De verantwoordelijkheid van Italië staat daarmee in beginsel vast. Dit is alleen anders als eiser aannemelijk kan maken dat hij eerder via een ander EU-land de EU is ingereisd en daar asiel heeft gevraagd, waardoor dat andere EU-land verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder in eerste instantie in de Eurodactreffer een duidelijke aanwijzing heeft mogen zien voor de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Echter, eiser heeft direct bij zijn aanmelding verklaard dat hij via Griekenland de EU is ingereisd, hetgeen lijkt te worden bevestigd door het in beroep vertaalde Griekse document. Weliswaar heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten bij het claimverzoek gewezen op eisers eigen verklaring over zijn reis via Griekenland, maar voor de rechtbank is niet duidelijk geworden of de Italiaanse autoriteiten daadwerkelijk op de hoogte zijn van dit document. Naar het oordeel van de rechtbank had het in dit specifieke geval in het kader van zorgvuldigheid op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te verrichten naar dit document of (ook) een claimverzoek bij Griekenland neergelegd had moeten worden. In dit geval acht de rechtbank verweerders verklaring dat deze vertaling niet afdoet aan het fictieve claimakkoord onvoldoende gemotiveerd. Een dergelijk document is bij uitstek een aanleiding om te onderzoeken of Griekenland in plaats van Italië verantwoordelijk is. Of eiser voorafgaand aan zijn aankomst in Italië nog in een niet-Dublinland is geweest, kan in een dergelijk nader onderzoek aan bod komen.
8. Gelet op het voorgaande zal verweerder nader onderzoek moeten verrichten naar de verantwoordelijkheid van Griekenland om eisers asielaanvraag te beoordelen. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Voor het in stand laten van rechtsgevolgen is geen aanleiding. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat op het beroep is beslist, is geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

In de procedure met nummer NL21.1731:
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
In de procedure met nummer NL21.1732:
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover gericht tegen het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.