ECLI:NL:RBDHA:2021:9008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/589660 / FA RK 20-1352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek verklaring rechtsvermoeden van overlijden wegens gebrek aan bewijs van overlijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden vroeg van haar echtgenoot [Y 2]. Het verzoek is ingediend omdat verzoekster stelt dat haar echtgenoot is overleden, maar zij kan geen overlijdensakte overleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek niet is gebaseerd op de stelling dat het bestaan van [Y 2] onzeker is, maar op de veronderstelling dat hij is overleden. De rechtbank heeft opgemerkt dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen, waaronder onduidelijke foto's en informatie van derden zonder verifieerbare bronnen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de vermissing van [Y 2] heeft plaatsgevonden in Nederland of dat zijn lichaam niet kan worden teruggevonden. Hierdoor is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek op grond van artikel 1:426 BW. De rechtbank heeft het verzoek op grond van artikel 1:413 BW afgewezen, omdat de vereiste bewijsvoering ontbrak.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters in samenwerking met de griffier tot deze uitspraak zijn gekomen. De beschikking is openbaar uitgesproken tijdens de zitting op 13 augustus 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-1352
Zaaknummer: C/09/589660
Datum beschikking: 13 augustus 2021

Verklaring (rechtsvermoeden) van overlijden

Beschikkingop het op 6 januari 2020 bij de rechtbank Noord-Nederland ingekomen verzoekschrift van:

[X] ,

verzoekster,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân.

Procedure

Bij beschikking van 4 maart 2020 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en is de zaak in de stand waarin die zich bevindt verwezen naar deze rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het gewijzigd verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland op 21 januari 2020;
  • het bericht van 24 maart 2020 van de ambtenaar van de burgerlijke stand te
  • het bericht van 22 april 2020 van verzoekster
  • het bericht van 19 juni 2020 van de officier van justitie;
  • het bericht van 14 juli 2020 van verzoekster;
  • het bericht van 24 augustus 2020 van de officier van justitie;
  • het bericht van 18 februari 2021 van verzoekster;
  • het bericht van 10 juni 2021 van de officier van justitie.
Op 16 juli 2021 is de zaak op zitting van deze rechtbank behandeld via een videoverbinding (Skype for Business). Hierbij zijn verschenen: verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, en namens de ambtenaar [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2] .

Feiten

  • Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) heeft verzoekster de Eritrese nationaliteit.
  • Volgens de BRP is verzoekster op [datum huwelijk] 2012 gehuwd met [Y 1] (hierna: [Y 2] ).

Verzoek

Verzoekster verzoekt thans nog:
- primair: haar te gelasten [Y 2] op te roepen ten einde van zijn leven te doen blijken en dat de rechtbank zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er een rechtsvermoeden van overlijden bestaat alsmede te verklaren voor recht dat het huwelijk tussen verzoekster en [Y 2] door de dood van laatstgenoemde is geëindigd;
- subsidiair: een verklaring van overlijden af te geven, zoals bedoeld in artikel 1:426 BW.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank is op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van de voorliggende verzoeken kennis te nemen en past bij gebrek aan nadere conflictregels het Nederlandse recht toe.
Aangezien verzoekster heeft gesteld dat zij gehuwd is met [Y 2] , kan zij worden aangemerkt als belanghebbende in deze procedure.
Verklaring rechtsvermoeden van overlijden
Artikel 1:413, eerste lid, BW bepaalt dat, indien het bestaan van een persoon onzeker is en de in het tweede lid aangegeven tijdruimte is verlopen, belanghebbenden de rechtbank kunnen verzoeken dat zij hun zal gelasten de vermiste op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en dat zij, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat. Lid 2 sub a van voornoemd artikel bepaalt dat de in het eerste lid genoemde tijdruimte, te rekenen van het vertrek van de vermiste of de laatste tijding van zijn leven, vijf jaren beloopt. Sub b van voormeld artikel bepaalt dat de termijn wordt verkort tot een jaar indien de betrokkene gedurende die periode wordt vermist en de omstandigheden zijn dood waarschijnlijk maken.
Verzoekster heeft het volgende gesteld. Zij is met [Y 2] gehuwd. [Y 2] is overleden op [datum overlijden] 2019 in Kenia in een onbekende plaats. Zijn lijk is vanuit Kenia naar Ethiopië overgebracht en op 18 augustus 2019 begraven in [plaats] , Ethiopië. Verzoekster is naar Ethiopië afgereisd voor de begrafenis. Deze is zeer onprettig verlopen omdat de familie van [Y 2] verzoekster verantwoordelijk houdt voor zijn dood. De familie van [Y 2] weigert haar documenten ter onderbouwing van het overlijden af te geven, zoals een overlijdensakte. Daarom verzoekt verzoekster haar te ontheffen voor het alsnog verkrijgen van de overlijdensakte. Verzoekster heeft er echter wel belang bij dat [Y 2] als overleden wordt geregistreerd omdat zij nog altijd met hem gehuwd is, althans als zodanig geregistreerd staat.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Er is geen verifieerbare informatie aanwezig, enkel informatie afkomstig van derden.
Door de ambtenaar is aangevoerd dat er geen sprake is van een rechtsvermoeden van overlijden. Het is aan verzoekster om contact op te nemen met het land waar [Y 2] is overleden dan wel begraven zodat een overlijdensakte kan worden overgelegd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit het bovenstaande volgt dat verzoekster haar verzoek niet heeft gebaseerd op de stelling dat het bestaan van [Y 2] onzeker is, maar op haar stelling dat hij is overleden en dat van het overlijden geen akte is opgemaakt, althans dat zij deze niet kan verkrijgen. Reeds om die reden kan het verzoek niet worden toegewezen. Voor zover daarover anders moet worden gedacht, overweegt de rechtbank dat verzoekster ter onderbouwing van haar stelling vier (onduidelijke) foto’s heeft overgelegd, waarop een doodskist te zien is, maar waaruit geenszins kan worden afgeleid om wiens begrafenis het gaat en waar en wanneer die begrafenis precies heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze foto’s dus onvoldoende om haar betoog te ondersteunen. Voor het overige heeft zij slechts gesteld dat zij over het overlijden door Nederlandse vrienden is geïnformeerd en dat zij niet kan komen te beschikken over een akte van overlijden. Ook deze stellingen heeft zij niet op enigerlei wijze met een bewijsmiddel onderbouwd. Het primaire verzoek kan dus niet worden toegewezen.
Op grond van artikel 1:426, eerste lid, BW kan, indien het lichaam van een vermist persoon niet is kunnen worden teruggevonden doch, alle omstandigheden in aanmerking genomen, zijn overlijden als zeker kan worden beschouwd, de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie of van iedere belanghebbende verklaren dat die persoon is overleden, indien de vermissing heeft plaatsgevonden in Nederland, de vermissing heeft plaatsgevonden tijdens een reis met een in Nederland thuishorend schip of luchtvaartuig, de vermiste Nederlander was of de vermiste zijn woon- of verblijfplaats had in Nederland.
Nu gesteld noch aannemelijk gemaakt is dat de vermissing heeft plaatsgevonden in Nederland, de vermissing heeft plaatsgevonden tijdens een reis met een in Nederland thuishorend schip of luchtvaartuig, de vermiste Nederlander was of de vermiste zijn woon- of verblijfplaats had in Nederland, is verzoekster in dit verzoek niet-ontvankelijk. Ook hier geldt overigens dat verzoekster niet stelt dat [Y 2] is vermist of dat zijn lichaam niet kan worden teruggevonden, maar stelt dat zij geen overlijdensakte kan verkrijgen, zodat het verzoek ook om die reden niet kan worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek op grond van artikel 1:413 BW af;
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek op grond van artikel 1:426 BW.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, J.C. Sluymer en M.J. Alt-van End, rechters, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2021.