ECLI:NL:RBDHA:2021:900
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene op basis van onvoldoende middelen van bestaan
Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser met de Egyptische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, specifiek voor arbeid als zelfstandige. Deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris op 5 september 2018, en het bezwaar hiertegen werd op 24 augustus 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H. el Hajoui, en de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.M. van Daalhuizen.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zou beschikken. Eiser had een ondernemingsplan ingediend, maar de rechtbank vond dat hij niet had bewezen dat hij daadwerkelijk als zelfstandige zou kunnen opereren. De rechtbank wees erop dat eiser geen duidelijke acquisitiestrategie had en dat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk opdrachten had of dat hij ondernemersrisico liep. Eiser had weliswaar vier opdrachtgevers, maar de rechtbank vond dat de continuïteit van zijn werkzaamheden en de duurzaamheid van zijn inkomsten niet voldoende waren aangetoond.
De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen en dat eiser niet had voldaan aan de vereisten zoals gesteld in de Vreemdelingenwet en de bijbehorende richtlijnen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden, met de mogelijkheid voor eiser om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.