ECLI:NL:RBDHA:2021:900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
AWB 19/7173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene op basis van onvoldoende middelen van bestaan

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser met de Egyptische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, specifiek voor arbeid als zelfstandige. Deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris op 5 september 2018, en het bezwaar hiertegen werd op 24 augustus 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H. el Hajoui, en de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.M. van Daalhuizen.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zou beschikken. Eiser had een ondernemingsplan ingediend, maar de rechtbank vond dat hij niet had bewezen dat hij daadwerkelijk als zelfstandige zou kunnen opereren. De rechtbank wees erop dat eiser geen duidelijke acquisitiestrategie had en dat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk opdrachten had of dat hij ondernemersrisico liep. Eiser had weliswaar vier opdrachtgevers, maar de rechtbank vond dat de continuïteit van zijn werkzaamheden en de duurzaamheid van zijn inkomsten niet voldoende waren aangetoond.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen en dat eiser niet had voldaan aan de vereisten zoals gesteld in de Vreemdelingenwet en de bijbehorende richtlijnen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden, met de mogelijkheid voor eiser om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. H. el Hajoui.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten
1.1.
Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en heeft in Spanje de status van langdurig ingezetene op grond van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (de Richtlijn).
1.2
Eiser heeft een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige aangevraagd voor de eenmanszaak ‘[naam zaak 1]’. Eiser is op 1 juli 2018 een eenmanszaak gestart onder de naam ‘[naam zaak 2]”.
2. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zal beschikken. In het ondernemingsplan en de overeenkomsten van opdracht, die hij heeft ingeleverd, presenteert hij zich als zelfstandig kok, maar of hij feitelijk en daadwerkelijk arbeid als zelfstandige verricht/gaat verrichten is twijfelachtig. In het ondernemingsplan staat dat er veel vraag is naar zijn diensten, maar een acquisitiestrategie ontbreekt. Er is ook geen informatie ingeleverd waaruit blijkt dat eiser actief en succesvol is met de acquisitie van andere opdrachtgevers. Uit de stukken blijkt slechts dat eiser als ondernemer alleen zijn inzet en vaardigheden als kok aanbiedt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij zelf ondernemersrisico loopt en dat geen sprake is van een gezagsverhouding met opdrachtgevers. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt of hij opdrachten en aanwijzingen van zijn opdrachtgevers moet opvolgen, in hoeverre hij zijn werkzaamheden zelf kan indelen en welke afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de controle op zijn werkzaamheden. Dat hij daar duidelijk uitleg over had moeten geven, geldt temeer omdat hij van plan was om arbeid in loondienst te verrichten voor [naam restaurant 1]. Eiser heeft aangegeven dat hij zich momenteel meer richt op het begeleiden van jonge medewerkers en het geven van cursussen, maar ook dat toont hij verder niet aan.
Omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is, heeft verweerder van het horen van eiser afgezien.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij wel heeft aangetoond dat hij als zelfstandige gaat werken en daarmee voldoende inkomen zal kunnen verwerven.
3.1.
Primair handhaaft eiser de gronden van bezwaar van 3 oktober 2019 (ingediend door de vorige gemachtigde mr. T.E. van der Bent) en van 29 oktober 2018. Verweerder had de gegevens, waarvan hij vindt dat die ontbreken, bij eiser moeten opvragen in de aanvraagfase of in de bezwaarfase. Eiser heeft inmiddels vier opdrachtgevers. Alleen hieruit blijkt al dat hij succesvol acquisitie pleegt. Dat eiser eerder heeft gewerkt in het [naam restaurant 1], terwijl dit restaurant nu een opdrachtgever van eiser is, wil niet zeggen dat zijn zelfstandig ondernemerschap maar een schijnconstructie is.
3.2.
Eiser hoeft maar weinig te investeren, feitelijk alleen in kokskleding en een professionele messenset. Andere bedrijfskosten zijn er weinig. Eiser heeft geen eigen bedrijfsruimte of kantoorruimte nodig. In het ondernemingsplan staat vermeld dat eiser inkomsten haalt uit cursussen, maar dit is bij de start van de onderneming nog niet van de grond gekomen. Eiser begeleidt bij zijn opdrachtgevers jongeren of stagiairs en brengt kennis over. Eiser wil zich in de toekomst ook gaan richten op cursussen op commerciële basis. Verder stelt eiser dat ten onrechte geen beoordeling heeft plaatsgevonden als bedoeld in het arrest Chakroun van het Hof van Justitie van de Europese Unie (arrest Chakroun) van 4 april 2010 (C-578/08).
4. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder en licht dat als volgt toe.
4.1.
In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is - onder meer - bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
De Richtlijn is geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking waarvoor hij verblijf in Nederland wil.
Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw, onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft.
In paragraaf B6/4.5 van de Vc heeft verweerder opgesomd welke bewijsmiddelen een aanvrager kan indienen om aan te tonen dat hij beschikt over voldoende en duurzame middelen van bestaan.
4.2.
Eiser heeft nagelaten in zijn ondernemingsplan te onderbouwen hoe hij voldoende middelen van bestaan zal verwerven met zijn onderneming. Ook de overige tonen de stukken die eiser heeft ingeleverd niet aan dat hij voldoende en duurzame middelen van bestaan zal gaan verwerven. De in paragraaf B6/4.5 van de Vc genoemde stukken, zoals bijvoorbeeld een vennootschapscontract, een ondernemingsplan en financiële gegevens van de onderneming zijn geen harde vereisten, maar het ligt wel voor de hand deze stukken in te dienen. Hiermee kan immers inzicht worden gegeven in de financiële situatie van de onderneming, in de opbouw en bedrijfsvoering van de onderneming, onder welke voorwaarden eiser tot de onderneming is toegetreden en op welk deel van de winst hij recht heeft en dus of de middelen die hij hieruit verkrijgt en in de toekomst kan verkrijgen duurzaam en voldoende zullen zijn. Uit wat eiser heeft ingeleverd kan geen goed beeld worden verkregen van de financiële situatie van zijn onderneming.
4.3.
Volgens eiser had verweerder moeten aangeven welke stukken nog nodig waren om de aanvraag goed te kunnen beoordelen. Dat is de rechtbank niet met hem eens. Uit het hiervoor vermelde beleid en uit het aanvraagformulier blijkt welke stukken nodig zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.102 van het Vreemdelingenbesluit 2000 lag het op de weg van eiser om de vereiste stukken uiterlijk in de bezwaarfase over te leggen. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat de vier overeenkomsten van opdracht met [naam restaurant 1], [naam restaurant 2], [naam restaurant 3]” en [naam restaurant 4] Time eenvoudig opzegbaar zijn. De continuïteit van eisers werkzaamheden en de duurzaamheid van zijn inkomsten vallen hieruit niet goed af te leiden. Ook waren deze overeenkomsten ten tijde van het bestreden besluit al verlopen.
4.4.
Ook met de in beroep overgelegde stukken heeft eiser niet heeft aangetoond dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. De brieven van de Belastingdienst van 30 september 2018 en 31 maart 2019 geven geen inzicht in de inkomsten van eiser. Daarin staat alleen dat eiser aangifte van de omzetbelasting moet doen. Uit deze stukken blijkt niet dat eiser deze aangifte daadwerkelijk heeft gedaan en over welk bedrag het concreet gaat. Uit de documenten van Boom administratie en belastingadviseurs over de omzetbelasting van het vierde kwartaal van 2018 en het eerste en tweede kwartaal van 2019 blijkt dit evenmin.
4.5.
De bij brief van 9 oktober 2020 overgelegde stukken hebben betrekking op de eenmanszaak ‘[naam zaak 2]’. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, betreft het hier een ander soort onderneming dan de onderneming ‘[naam zaak 1]’ waarop de oorspronkelijke aanvraag ziet. Anders dan bij ‘[naam zaak 1]’ is er bij ‘[naam zaak 2]’ sprake van inventaris, een bezorgdienst en personeel. Daarmee gaat het om een ander soort onderneming dan waar de aanvraag oorspronkelijk op ziet. Als eiser zich op die onderneming wil richten, moet hij daarvoor een nieuwe aanvraag indienen.
4.6.
Eiser voert aan dat hij nu workshops geeft en dat hij MBO-studenten begeleidt. Dat leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft dat verder niet aangetoond. Het beroep op het arrest Chakroun slaagt niet, nu eiser niet heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Er wordt dus niet toegekomen aan toetsing aan dit arrest. Nog los daarvan heeft eiser zijn beroep op dit arrest niet nader onderbouwd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 februari 2021.
griffier rechter
De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.