ECLI:NL:RBDHA:2021:8997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/589965 / FA RK 20-1499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partner- en kinderalimentatie en zorgregeling na echtscheiding

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 juli 2021, is het verzoek van de vader om de partneralimentatie te beëindigen en de kinderalimentatie te wijzigen aan de orde. De vader en moeder zijn van 2011 tot 2020 met elkaar gehuwd geweest en hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader sinds 1 januari 2021 een gewijzigde draagkracht heeft en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en de moeder beoordeeld, waarbij de moeder verweer heeft gevoerd tegen de beëindiging van de partneralimentatie en de wijziging van de zorgregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de partneralimentatie van de vader aan de moeder met ingang van 1 januari 2021 op € 111,- bruto per maand wordt vastgesteld, en dat deze zal eindigen bij de geboorte van de ongeboren vrucht van de vader en zijn partner. De kinderalimentatie is vastgesteld op € 265,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2021, en op € 230,- per kind per maand na de geboorte van het ongeboren kind. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen minimaal één keer per vier weken bij de vader zijn. De ouders zijn verwezen naar een hulpverleningstraject voor ouderschapsbemiddeling en training voor kinderen van gescheiden ouders. De beschikking is uitgesproken door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-1499
Zaaknummer: C/09/589965
Datum beschikking: 27 juli 2021

Gezagsuitoefening en alimentatie

Beschikking op het op 2 maart 2020 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man/de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D.M.M. Scholten te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw/de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. C.S. Ganga te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de moeder, ingekomen op
  • het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van vader, ingekomen op 14 juli 2020;
  • het bericht van 12 augustus 2020 van de vader;
  • het bericht van 13 augustus 2020 van de moeder;
  • het bericht van 9 april 2021 van de vader;
  • het bericht van 17 juni 2021 met bijlagen van de vader;
  • het bericht en gewijzigd aanvullend verzoekschrift van 18 juni 2021 met bijlagen van de moeder;
  • het bericht van 22 juni 2021 met bijlagen van de moeder;
  • het bericht van 28 juni 2021 met bijlagen van de moeder.
Op 29 juni 2021 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • namens de Raad voor de Kinderbescherming [medewerker RvdK] .
De moeder is niet op de zitting verschenen. Op de zitting zijn namens de vader en de moeder pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
Na de zitting heeft de rechtbank het bericht van 5 juli 2021 met bijlage van de moeder ontvangen.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum huwelijk] 2011 tot
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats 1] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats 2] .
  • Bij beschikking van [beschikkingsdatum] 2019 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en is bepaald dat het convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
  • In het op 26 oktober 2019 ondertekende echtscheidingsconvenant hebben partijen in artikel 2 de volgende afspraken gemaakt over de door de man te betalen partneralimentatie:

€ 398,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.”.

  • In het op 29 oktober 2019 ondertekende ouderschapsplan hebben de ouders – voor zover hier van belang – de volgende afspraken gemaakt over de kinderen:
  • Artikel 2: de kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder en zullen op haar adres in de bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan. Aan de moeder komt daarom het recht toe om de kinderbijslag en het kindgebonden budget te innen.
  • Artikel 3: de kinderen zijn op de doordeweekse dagen bij de moeder en ieder weekend van vrijdagmiddag uit school tot en met zondagavond 20.00 uur bij de vader. Op maandagochtend komt de vader naar de woning van de moeder om de kinderen te helpen bij het aankleden en het ontbijt en daarna de kinderen naar school te begeleiden. Verder zijn de ouders een verdeling van de feestdagen en vakanties overeengekomen.
  • Artikel 6:
6.2
KinderalimentatieMet ingang van het moment dat moeder een eigen woning bewoont en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder wonen, betaalt de vader aan de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 176,00 per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, doch met dien verstande dat deze bijdrage wordt vastgesteld voor de duur van één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente 1] . Na ommekomst van dat jaar zullen partijen opnieuw overleg voeren over de door de man te betalen bijdrage op basis van de dan aanwezige inkomensgegevens van partijen, alsook de verdiencapaciteit van de vrouw.”.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedraagt de door de man sinds 1 januari 2021 te betalen partneralimentatie (afgerond) € 411,- bruto per maand en te betalen kinderalimentatie (afgerond) € 186,- per kind per maand.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vader, zoals dat nu luidt, met wijziging van de beschikking van 4 december 2019 en het convenant en ouderschapsplan - voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens - strekt ertoe:
Zorgregeling:
  • te bepalen dat de kinderen met ingang van 15 mei 2020 eens per twee weken in de even weken het weekend van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de vader zijn, waarbij de moeder in overleg met de vader over de juiste tijdstippen, de kinderen op vrijdag van school haalt en naar het treinperron in [gemeente 2] brengt en op zondag de kinderen van het perron in [gemeente 2] haalt;
  • te bepalen dat de kinderen in de zomervakantie minimaal 9 dagen tot maximaal 14 dagen achtereen bij de vader doorbrengen, met dien verstande dat de weekendregeling in de zomervakantie voortgezet wordt;
  • het onder VI in het zelfstandige verzoekschrift van de moeder, met dien verstande dat de kinderen betrokken worden bij en een stem hebben in desbetreffende besluiten;

Partneralimentatie:

- te bepalen dat de partneralimentatieplicht van de vader met ingang van 1 maart 2020 is beëindigd en de moeder te veroordelen aan de vader terug te betalen al hetgeen zij na 1 maart 2020 nog van de vader ten titel van de partneralimentatie heeft ontvangen, dan wel in het geval de moeder incassomaatregelen jegens de vader heeft genomen de moeder alsdan te veroordelen aan de vader terug te betalen al hetgeen zij vanaf 6 januari 2020 ten titel van partneralimentatie van de vader heeft ontvangen, te vermeerderen met de werkelijke kosten van de vader die hij ten verweren tegen de incassomaatregelen van de moeder heeft moeten maken;

Kinderalimentatie:

  • primairte bepalen dat over de periode van [beschikkingsdatum] 2019 tot 28 april 2020 de vader geen kinderalimentatie verschuldigd is aan de moeder;
    subsidiair(indien de vader over de genoemde periode kinderalimentatie aan de moeder verschuldigd is): te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben gehad zodat de van overheidswege verstrekte vergoedingen ten behoeve van de kinderen toekomen aan de vader;
  • te bepalen dat de vader voor de kinderen een bedrag van € 240,- per maand per kind zal voldoen (€ 283 minus 15% zorgkorting);
  • althans een zodanige gewijzigde zorgregeling, kinder- en partneralimentatie en ingangsdatum te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
De moeder voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder heeft zij nu nog zelfstandig verzocht, met wijziging van de beschikking van [beschikkingsdatum] 2019 en het convenant en ouderschapsplan, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens:
  • te bepalen dat kinderen bij de vader zijn: eens per vier weken een zondag in hun eigen regio van 9.00 uur tot 17.00 uur met ingang van de beschikkingsdatum;
  • te bepalen dat [voornaam minderjarige 1] bij de vader is: telkens twee weken na de hiervoor verzochte zondag, eens per vier weken van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader haalt van school en op zondag terugbrengt bij de moeder;
  • te bepalen dat [voornaam minderjarige 1] in de zomervakantie minimaal 9 dagen tot maximaal 14 dagen achtereen bij de vader is;
  • te bepalen dat [voornaam minderjarige 1] op feestdagen, haar verjaardag, verjaardagen ouders en Sinterklaas bij de ouder blijft die haar volgens de vakantieregeling heeft, dan wel bij wie ze volgens de reguliere regeling verblijft;
  • te bepalen dat de vakantieregeling onder 3.1 van het ouderschapsplan van 26 oktober 2019 voor [voornaam minderjarige 2] komt te vervallen;
  • primair: te bepalen dat de vader met ingang van [datum echtscheiding] 2021 aan de moeder een bedrag aan kinderalimentatie moet betalen van € 337,- per maand per kind;
    te bepalen dat de vader met ingang van [datum echtscheiding] 2021 aan de moeder een bedrag aan partneralimentatie moet betalen van € 111,- per maand;
subsidiair: voor zover de rechtbank oordeelt dat de kinder- en/of de partneralimentatie wel kan wijzigen op een datum gelegen voor [datum echtscheiding] 2021: de kinderalimentatie met ingang van [datum echtscheiding] 2021 te bepalen op € 331,- per kind per maand en de partneralimentatie met ingang van [datum echtscheiding] 2021 op € 109,- per maand;
  • te bepalen dat de man met ingang van de eerstvolgende maand na de geboorte van zijn levend geboren derde kind, in plaats van het hiervoor bepaalde, maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet een kinderalimentatie van € 241,- per kind per maand en een partneralimentatie van € 156,- per maand;
  • althans een zodanige gewijzigde zorgregeling, kinder- en partneralimentatie en ingangsdatum te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

Beoordeling

Wijziging zorgregeling
Op de zitting is uitgebreid gesproken over het contact en de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. Vast staat dat beide ouders willen dat er contact is tussen de vader en de kinderen. Op Vaderdag van dit jaar heeft de vader de kinderen voor het eerst sinds lange tijd weer gezien. De vader en de kinderen zijn naar Nemo geweest. Door beide ouders is aangegeven dat dit uitje goed is gegaan.
De vader heeft op de zitting aangegeven dat de destijds afgesproken weekendregeling niet langer door kon gaan. Toen de vader naar [woonplaats 1] verhuisde, zijn de kinderen in het begin wel conform de regeling mee geweest, maar de spanningen werden steeds groter. Volgens de vader mochten de kinderen zijn partner niet leuk en aardig vinden en zeiden de kinderen dat de vader aan het liegen was en alleen maar geld wilde hebben. De spanning werd volgens de vader zo hoog dat de situatie niet meer houdbaar was om de kinderen op een gezonde manier in [woonplaats 1] te hebben. Voor de kinderen is het een moeilijke tijd geweest. Het contact met de kinderen moet nu voorzichtig en rustig worden opgebouwd. Op de zitting heeft de vader voorgesteld dat hij de kinderen een zondag in de twee maanden ziet, waarbij hij de dag zelf kan invullen zonder voorwaarden van de moeder.
Namens de moeder is aangegeven dat de relatie tussen de stiefmoeder en [voornaam minderjarige 2] niet goed is en dat de vader haar daar niet serieus in heeft genomen. De situatie is geëscaleerd op het station [gemeente 2] . De moeder wil dat er meer contact is tussen de vader en de kinderen.
Door de Raad voor de Kinderbescherming is op de zitting mondeling geadviseerd om de ouders te verwijzen naar Ouderschap Blijft en de kinderen naar een kindtraining voor gescheiden ouders. Een dag contact in de acht weken is voor de kinderen een te lange periode zonder contact, zodat wordt geadviseerd om die contactmomenten vaker te laten plaatsvinden.
Hoewel de moeder niet aanwezig was op de zitting, is door haar advocaat aangegeven dat de moeder kan instemmen met een verwijzing van de ouders naar Ouderschapsbemiddeling. Namens de moeder zijn twijfels geuit of het traject Ouderschapsbemiddeling past bij haar levensbeschouwing. Ondanks deze twijfels is op de zitting toegezegd dat de moeder zich zal inspannen en zal meewerken. Door de vader is op de zitting ook zijn bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan Ouderschapsbemiddeling. Verder zijn de ouders bereid mee te werken aan de verwijzing van de kinderen naar een training voor kinderen van gescheiden ouders. De rechtbank zal de ouders (en kinderen) in de gelegenheid stellen deel te nemen aan deze trajecten, zoals blijkt uit het aan deze beschikking gehechte proces-verbaal van doorverwijzing. Dit proces-verbaal is eerder per e-mailbericht doorgezonden aan Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan ouderschapsbemiddeling en training voor kinderen van gescheiden ouders en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal ook deze beschikking per post zenden aan Kenniscentrum Kind en Scheiding.
De rechtbank overweegt daarbij dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie geen eindrapportage hoeft in te dienen bij de rechtbank en ook geen eindrapportage aan de Raad voor de Kinderbescherming hoeft toe te zenden, maar alleen aan de ouders dient te rapporteren. De rechtbank zal de zaak namelijk
niet aanhoudenin afwachting van dit traject en op alle verzoeken van de ouders een eindbeslissing geven. Het is aan de ouders om in onderling overleg en gedurende het traject het vertrouwen in elkaar terug te krijgen, de communicatie op ouderniveau te brengen en te verbeteren en toe te werken naar een meer uitgebreide regeling tussen de vader en de kinderen. Gestreefd moet worden naar een regeling tussen de vader en de kinderen, waarbij in ieder geval een overnachting zal gaan plaatsvinden.
Na de zitting is namens de moeder in het bericht van 5 juli 2021 aangegeven dat de ouders zijn overeengekomen dat het eerstvolgende contactmoment tussen de vader en de kinderen zal plaatsvinden op 29 augustus 2021 van 10.00 uur tot 17.00 uur en dat het wekelijks belmoment op dinsdagen om 18.30 uur is. Deze overeenstemming is bevestigd door de vader volgens het bij het bericht van 5 juli 2021 gevoegd e-mailbericht van de advocaat van de vader. Op de zitting is overeenstemming bereikt over het halen en brengen: de moeder brengt de kinderen naar station [gemeente 2] waar de vader de kinderen haalt en ook weer terugbrengt. Verder is afgesproken dat de kinderen die dag van 10.00 uur tot 17.00 uur met de vader zijn.
Hoewel de vader heeft aangegeven dat een dag per acht weken het maximaal haalbare voor nu is, is de rechtbank van oordeel dat minimaal een dag per vier weken contact moet plaatsvinden tussen de vader en de kinderen. De rechtbank gaat hierbij uit van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming op de zitting. Voor het opbouwen en instandhouden van een band tussen vader en de kinderen is een dag per twee maanden te weinig. Het is van groot belang, zeker ook met het oog op de komst van de baby van de vader en zijn partner, dat de vader blijft investeren in het contact met zijn twee dochters. Van de vader wordt daarom verwacht dat hij minstens een keer per maand een dag afreist van [woonplaats 1] naar [gemeente 3] om daar met [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] contact te hebben. De rechtbank houdt in het kader van de kinderalimentatie ook rekening met een zorgkorting van 15% per maand, zodat van de vader wordt verwacht om (trein)kosten van het bedrag aan zorgkorting te betalen. Het staat de vader vrij om naar eigen inzicht een leuke, bij de kinderen passende, invulling aan de dag te geven. De rechtbank zal voormelde zorgregeling in het dictum vastleggen als minimumregeling. Bij Ouderschap Blijft kunnen de ouders andere (meer uitgebreide) afspraken maken.
Beëindiging van partneralimentatie
De man heeft verzocht de partneralimentatie met ingang van 1 maart 2020 te beëindigen op grond van artikel 1:160 BW. De vrouw heeft verweer gevoerd.
Op grond van artikel 1:160 BW eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenwoning in de zin van artikel 1:160 BW is op grond van vaste jurisprudentie vereist dat aan de volgende criteria is voldaan:
een affectieve relatie;
van duurzame aard;
die meebrengt dat men elkaar wederzijds verzorgt;
dat men met elkaar samenwoont en,
dat men een gemeenschappelijke huishouding voert.
Gelet op de verstrekkende en onherroepelijke gevolgen voor een alimentatiegerechtigde
moeten volgens vaste rechtspraak hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een oordeel dat een alimentatiegerechtigde is gaan samenwonen met een ander als waren zij gehuwd en moet dat deel van artikel 1:160 BW daarom restrictief worden uitgelegd en toegepast. De man dient op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te stellen en te bewijzen dat voldaan is aan de hiervoor omschreven vereisten.
De rechtbank overweegt op grond van de stukken in het dossier en hetgeen op de zitting is besproken als volgt. Door de man is gesteld dat de vrouw half oktober 2019 is ingetrokken bij [Z] ( [achternaam Z] ) en sindsdien samenwoont als waren zij gehuwd. De vrouw heeft aangegeven dat zij bij [achternaam Z] , die een collega van haar is, in de periode van 26 september 2019 tot en met 28 april 2020 een kamer heeft gehuurd. Sinds 28 april 2020 woont de vrouw met de kinderen in de woning in [woonplaats 2] .
Van de vijf vereisten voor artikel 1:160 BW staat naar het oordeel van de rechtbank alleen vast dat de vrouw en [achternaam Z] een affectieve relatie hebben gehad en dat zij in de periode van 26 september 2019 tot 28 april 2020 samen in een woning hebben gewoond. Voor een geslaagd beroep op artikel 1:160 BW is echter een affectieve relatie en samenwonen niet voldoende, maar zal ook aan de andere vereisten moeten zijn voldaan, namelijk dat sprake is van een duurzame relatie, de daaruit voortvloeiende wederzijdse verzorging en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. De onderdelen wederzijdse verzorging en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding impliceren een zekere verstrengeling in die zin dat zij financieel en/of anderszins elkaar het nodige verschaffen.
De man heeft naar het oordeel van de rechtbank, na de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stellingen ten aanzien van de overige drie criteria van artikel 1:160 BW onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. De vrouw heeft erkend dat nadat zij een kamer huurde bij [achternaam Z] sprake is geweest van een affectieve relatie in december 2019, maar dat deze relatie zeer kort heeft geduurd en dat zij nooit de intentie hebben gehad om een gezamenlijke huishouding te voeren. Het feit dat de vrouw met [achternaam Z] samen in een woning woonde, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake was een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging. Die stellingen van de man worden ook niet onderbouwd door de transcripties van telefoongesprekken of andere onderliggende stukken in het dossier. Gelet op het verstrekkende gevolg dat de wet verbindt aan toepasselijkheid van artikel 1:160 BW, namelijk verval en daarmee een definitief einde van de aanspraak op partneralimentatie, heeft de man daartoe onvoldoende gesteld en zijn stellingen niet althans onvoldoende onderbouwd.
Kinderalimentatie
Wijziging van omstandigheden en ingangsdatum
Tussen de ouders is niet langer in geschil dat in ieder geval met ingang van 6 januari 2021 sprake is van wijzigingen van omstandigheden gelet op de verhuizing van de vader naar [woonplaats 1] en de wijziging van de zorgregeling. De ouders hebben ter zitting verzocht om gemakshalve een eventuele wijziging van de kinderalimentatie te laten ingaan per1 januari 2021. De rechtbank sluit hierbij aan en gaat uit van deze ingangsdatum voor een eventueel te wijzigen kinderalimentatie.
De vader verwacht met zijn partner een kindje. De partner is uitgerekend in februari 2022. Door de vader is verzocht om met de geboorte van het kind rekening te houden en met ingang van 1 juli 2021 de kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] te wijzigen, omdat hij vanaf die datum al kosten maakt voor het kindje. Door de moeder is verweer gevoerd tegen deze ingangsdatum. Zij stemt er wel mee in om rekening te houden met het kindje, maar dan per geboortedatum of per 1 maart 2022. Om te voorkomen dat de ouders zich opnieuw tot de rechtbank moeten wenden, ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met deze toekomstige gebeurtenis. De rechtbank zal daarom ook voor die periode een berekening maken, waarbij de ingangsdatum wordt bepaald op de geboortedatum van het kind omdat de vader pas vanaf dat moment onderhoudsplichtig is jegens zijn nieuwe kind en onder de voorwaarde dat de vader een afschrift van de geboorteakte van het kind aan de moeder toont.
Behoefte van de kinderen
In het ouderschapsplan van de ouders uit 2019, dat tot stand is gekomen onder begeleiding van deskundige(n), is de behoefte van de kinderen berekend en gesteld op € 590,- per maand (€ 295,- per maand) op basis van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 2.900,- per maand.
Beide ouders stellen zich op het standpunt dat de behoefte van de kinderen opnieuw moet worden berekend, omdat bepaalde lasten (studiefinanciering van de man) of bepaalde inkomsten (inkomen van de vrouw) niet zijn meegenomen. De ene ouder betwist de stellingen van de andere ouder daaromtrent.
De rechtbank ziet aanleiding om aan te sluiten bij de berekende behoefte in het ouderschapsplan. Beide ouders werden destijds bijstaan door deskundigen. Er is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld en onderbouwd met onderliggende stukken dat de behoefte destijds is vastgesteld met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van de kinderen € 623,- per maand (€ 311,50 per kind). De rechtbank gaat van deze bedragen uit.
Behoefte van de ongeboren vrucht
De vader heeft de behoefte van de ongeboren vrucht berekend op € 465,- per maand. De moeder heeft ter zitting met deze berekening ingestemd. Door de advocaat van de moeder is op de zitting nadien aangegeven dat zij alleen instemt met deze behoefte als de behoefte van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] hoger ligt. Namens de moeder is echter niet gemotiveerd betwist dat de berekening van de vader onjuist is, zodat de rechtbank van deze berekende behoefte voor de ongeboren vrucht uitgaat.
Draagkracht van de vader
De vader heeft zijn draagkracht gesteld conform de door hem overgelegde draagkrachtberekening 2021. De moeder stelt dat de vader een verdiencapaciteit heeft ter hoogte van het inkomen dat hij in [plaats 1] verdiende. De vader is zonder instemming van de moeder verhuisd naar [woonplaats 1] en is daar een nieuwe dienstbetrekking aangegaan met een lager inkomen van (inmiddels) € 50.693,- bruto per jaar waarop de kosten van een pensioenvoorziening nog in mindering komen. Zijn inkomen in [plaats 2] in 2019 bedroeg € 50.270,- bruto.
De rechtbank is van oordeel dat voor het bepalen van de draagkracht van de vader uitgegaan moet worden van het huidige inkomen van de vader van € 3.927,- bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Weliswaar is de vader op eigen initiatief naar [woonplaats 1] verhuisd, maar in beginsel komt aan ieder de vrijheid toe om zijn of haar leven opnieuw in te richten. De vader werkt ook nu fulltime en het verschil in inkomen ten opzichte van het inkomen in [plaats 2] is niet groot. De rechtbank gaat verder uit van de pensioenvoorziening van in totaal
€ 406,- per maand. Door de vader is met stukken onderbouwd, en door de moeder onvoldoende weersproken, dat de vader voortaan zelf moet voorzien in zijn pensioenopbouw. De rechtbank becijfert het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader op € 2.808,- per maand.
In het kader van de berekening van de draagkracht van de vader overweegt de rechtbank als volgt. Tussen de ouders is niet in geschil dat rekening moet worden gehouden met een maandelijkse aflossing van € 162,- per maand vanwege de studieschuld van de man.
Tussen de ouders is niet (langer) in geschil dat de (werkelijk) huurlast van de vader € 441,- per maand bedraagt. In de uitspraak van de Hoge Raad van 16 april 2021 is bepaald: “
De rechter zal, indien met de aldus berekende draagkracht niet (geheel) in de behoefte van het kind of de kinderen kan worden voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait, steeds dienen na te gaan of de draagkracht van die ouder, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage.”.Nu sprake is van een duurzame situatie aan de zijde van de vader waarbij zijn werkelijke woonlasten aanzienlijk lager zijn dan zijn forfaitaire woonlast (afgerond € 842,- per maand, te weten 30% van het NBI) en de moeder geen draagkracht heeft, zal de rechtbank rekening houden met een huurlast van € 441,- per maand.
Gelet op voorgaande uitgangspunten berekent de rechtbank de draagkracht van de vader aan de hand van de (aangepaste) formule (70% [2808 – 441 – 162 – 1000]) op € 844,- per maand.
Draagkracht van de moeder
Tussen de ouders is niet in geschil dat de moeder een bijstandsuitkering ontvangt. Gelet op de aanbevelingen in het Tremarapport gaat de rechtbank er daarom van uit dat de moeder, als verzorgende ouder, geen draagkracht heeft om te voorzien in de kosten van de kinderen.
Draagkrachtvergelijking
Nu de moeder geen draagkracht heeft, komt de rechtbank niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Dit betekent dat het aandeel van de vader € 311,50 per kind per maand bedraagt.
Zorgkorting I
Gelet op de vast te stellen voorlopige zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om uit te gaan van een zorgkorting van 15% van de behoefte (afgerond € 93,- per maand, € 46,50 per kind). Dit bedrag komt in mindering op het aandeel van de vader, zodat de door de vader te betalen bijdrage € 265,- per kind per maand bedraagt.
De rechtbank zal vervolgens berekenen welke bijdrage de vader aan de moeder met ingang van de geboortedatum van het kindje van de vader en zijn partner moet betalen.
Behoefteverdeling [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 1] en ongeboren vrucht
De vader wordt met ingang van de datum van geboorte van de ongeboren vrucht onderhoudsplichtig voor drie kinderen en zijn draagkracht moet vanaf dat moment worden verdeeld over drie kinderen. De draagkracht van de vader voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] wordt als volgt berekend:
behoefte [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] (€ 623) gedeeld door de totale behoefte van de kinderen
(€ 1.088) vermenigvuldigd met de draagkracht van de man (€ 844).
Hieruit volgt een beschikbare draagkracht van de vader voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] van afgerond € 483,- per maand totaal. Voor de ongeboren vrucht heeft de vader een beschikbare draagkracht van € 361,- per maand.
Zorgkorting II
De rechtbank gaat in deze situatie opnieuw uit van een zorgkorting van 15%, dus € 93,- per maand. De totale draagkracht van de ouders (€ 483 per maand) zal lager zijn dan de behoefte van de kinderen in 2022 (indexeringspercentage nog niet bekend). Rekening houdende met een behoefte van € 623,- per maand bedraagt het tekort dan € 140,- per maand. Dit tekort wordt aan beide ouders voor de helft toegerekend (€ 70,- per ouder). De door de vader te betalen bijdrage wordt dan als volgt berekend: de draagkracht vader min (zorgkorting minus helft tekort (93-70)), is € 460,- per maand, € 230,- per kind per maand.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de vader met ingang van 1 januari 2021 een kinderalimentatie van € 265,- per kind per maand aan de moeder moet voldoen. Met ingang van de geboortedatum van de ongeboren vrucht van de vader en zijn partner zal de rechtbank bepalen dat de vader een kinderalimentatie van € 230,- per kind per maand aan de moeder moet voldoen.
Het meer of anders verzochte in het kader van de kinderalimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Wijziging van de partneralimentatie
De vrouw heeft verzocht de partneralimentatie te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van [datum echtscheiding] 2021€ 111,- per maand als bijdrage aan haar zal voldoet.
De man heeft verweer gevoerd.
Wijziging van omstandigheden en ingangsdatum
Tussen de man en de vrouw is niet langer in geschil dat met ingang van 1 januari 2021 sprake is van wijzigingen van omstandigheden. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat een eventuele wijziging van de partneralimentatie eveneens per 1 januari 2021 kan ingaan. Onder verwijzing naar de overwegingen ten aanzien van de kinderalimentatie zal de rechtbank de partneralimentatie opnieuw beoordelen per 1 januari 2021 en per geboortedatum van het kind van de man met zijn partner.
Behoefte van de vrouw
De rechtbank gaat uit van de in het convenant opgenomen behoefte van de vrouw van
€ 1.529,- netto per maand. Door partijen is onvoldoende gesteld om van deze behoefte af te wijken. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte (afgerond) € 1.614,- netto per maand.
Aanvullende behoefte
Vast staat dat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt. Door de man is gesteld dat aan de zijde van de vrouw sprake is van een verdiencapaciteit. De inkomensvrijlating in het kader van de bijstandsuitkering werkt bovendien behoefteverlagend, aldus de man.
De rechtbank zal uitgaan van de huidige situatie van de vrouw, dat wil zeggen de bijstandsuitkering. Naar het oordeel van de rechtbank staat voorts vast dat de vrouw op dit moment arbeidsongeschikt is, zodat aan de vrouw nu in ieder geval geen verdiencapaciteit kan worden toegerekend. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stellingen van de man.
Deze bijstandsuitkering komt niet in mindering op de behoefte van de vrouw. De rechtbank zal daarom uitgaan van een behoefte van de vrouw van € 1.614,- netto per maand.
Draagkracht van de man
Ten aanzien van het inkomen van de man en de pensioenvoorziening verwijst de rechtbank naar de overwegingen ten aanzien van de kinderalimentatie. De rechtbank becijfert het NBI van de man op € 2.808,- per maand.
Tussen partijen is niet in geschil dat de premie zorgverzekering van de man € 120,- per maand bedraagt en de aanvullende premie € 16,- per maand. De rechtbank houdt geen rekening met het eigen risico, nu de man op de zitting heeft verklaard geen medische kosten te hebben. De rechtbank houdt verder rekening met een huurlast van € 441,- per maand, de aflossing studieschuld van € 162,- per maand en kosten kinderen inclusief zorgkorting van in totaal € 623,- per maand.
Uit de door de rechtbank gemaakte draagkrachtberekening volgt dat de man met ingang van 1 januari 2021 een draagkracht heeft van € 134,- netto per maand voor partneralimentatie, zijnde € 213,- bruto per maand. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw van € 111,- bruto per maand aan partneralimentatie toewijzen.
Met ingang van de geboortedatum van de nu nog ongeboren baby houdt de rechtbank rekening met het aandeel van de man in de toekomstige kosten van de baby van € 361,- per maand en met de kosten voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] van € 483,- per maand inclusief zorgkorting. Rekening houdende met alle overige uitgangspunten, heeft de man met ingang van de geboortedatum van de baby geen draagkracht voor het voldoen van partneralimentatie aan de vrouw. De rechtbank zal met ingang van die toekomstige datum de partneralimentatie op nihil stellen.
Het meer of anders verzochte in het kader van de partneralimentatie zal de rechtbank afwijzen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van [beschikkingsdatum] 2019 en het convenant en ouderschapsplan van 29 oktober 2019 – :
- bepaalt dat de vader met ingang van heden iedere dinsdag om 18.30 uur via de telefoon contact heeft met [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] ;
- bepaalt dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] (tenminste) één maal per vier weken gedurende een dag bij de vader zijn, voor het eerst op 29 augustus van 10:00-17:00, waarbij de moeder de kinderen naar station [woonplaats 2] brengt, waar de vader de kinderen haalt en ook weer terugbrengt, welke regeling in onderling overleg nader wordt ingevuld en kan worden uitgebreid;
- stelt vast dat de vader en de moeder bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling en Training voor kinderen van gescheiden ouders, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
- beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar: Kenniscentrum Kind en Scheiding, [adres] ;
- bepaalt de door de vader te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] met ingang van 1 januari 2021 op € 265,- per kind per maand, voortaan telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan de moeder;
- bepaalt de door de vader te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] met ingang van de datum van de geboorte van de nu ongeboren vrucht van de vader en zijn partner op € 230,- per kind per maand, onder de voorwaarde dat de vader aan de moeder een afschrift van de geboorteakte van het kind toont, telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan de moeder;
- bepaalt de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2021 op
€ 111,- bruto per maand, voortaan telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
- bepaalt de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van de datum van de geboorte van de nu ongeboren vrucht van de man en zijn partner op nihil, onder de voorwaarde dat de man aan de vrouw een afschrift van de geboorteakte van het kind toont;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.F. Bouwman, (kinder)rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2021.