ECLI:NL:RBDHA:2021:8958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.20218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke asielzaak

In deze zaak heeft verzoeker op 5 september 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een eerste beroep op 25 maart 2020 tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, heeft de rechtbank op 24 augustus 2020 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen acht weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag. Verweerder heeft op 5 november 2020 de asielaanvraag ingewilligd, maar verzoeker heeft op 23 november 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 13 januari 2021 heeft verweerder de verbeurde dwangsom vastgesteld. Verzoeker trok zijn beroep in op 18 januari 2021 en vroeg om een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan over de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat verzoeker terecht beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 5 november 2020, omdat daarin geen beslissing over de bestuurlijke dwangsom was genomen. De rechtbank concludeert dat verweerder met het besluit van 13 januari 2021 aan verzoeker tegemoet is gekomen, wat aanleiding geeft om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De kosten worden vastgesteld op € 374,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete en is openbaar gemaakt. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20218
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:75a in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoeker,

V-nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. M.A. Krikke,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 5 september 2019 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (asielaanvraag).
Op 25 maart 2020 heeft verzoeker voor de eerste maal beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Bij uitspraak van 24 augustus 2020 (NL20.7509) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen alsnog binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de asielaanvraag bekend te maken, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-.
Bij besluit van 5 november 2020 heeft verweerder de asielaanvraag ingewilligd.
Op 23 november 2020 heeft verzoeker tegen dit besluit het beroep ingesteld wat nu ter beoordeling voorligt.
Bij besluit van 13 januari 2021 heeft verweerder de verbeurde bestuurlijke en rechterlijke dwangsom (alsnog) vastgesteld.
Op 18 januari 2021 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en gelijktijdig verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft op 2 februari 2021 een verweerschrift ingediend, waarop verzoeker bij brief van 12 februari 2021 heeft gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker stelt dat verweerder met het besluit van 13 januari 2021 alsnog aan het beroep van 23 november 2020 is tegemoetgekomen. In beroep was aangevoerd dat in het inwilligende besluit van 5 november 2020 ten onrechte niets was overwogen over verbeurde bestuurlijke en rechterlijke dwangsommen. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht deze alsnog zelf vast te stellen, dan wel verweerder op te dragen hierover alsnog binnen twee weken een besluit te nemen.
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij geen proceskosten is verschuldigd omdat de rechtbank volgens hem niet bevoegd is ten aanzien van het onderliggende geschil over de verschuldigdheid en de hoogte van de vast te stellen bestuurlijke en rechterlijke dwangsom. De rechtbank heeft alleen in het geval van een beroep tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag de bevoegdheid de (bestuurlijke) dwangsom vast te stellen. Dat is hier niet aan de orde. Het besluit van 5 november 2020 vermeldt niets over dwangsommen, zodat daartegen in zoverre geen beroep kan worden ingesteld. Beroep instellen tegen het besluit van 5 november 2020 is althans niet de manier om een dwangsombesluit te laten vaststellen. Verder is het niet behandelen van een ingebrekestelling geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit volgt volgens verweerder uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3928) en 29 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1331).
5.1.
De rechtbank ziet zich in deze zaak enkel voor de vraag gesteld of sprake is van tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank acht zich in zoverre bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Naar de rechtbank begrijpt betwist verzoeker het besluit van 5 november 2020 voor zover verweerder daarin niet tevens over de hoogte van de bestuurlijke dwangsom heeft beslist. Volgens artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist. De rechtbank legt deze bepaling zo uit dat onder ‘vaststelling van de hoogte van de dwangsom’ ook moet worden begrepen ‘het uitblijven van een beslissing over de (hoogte van de) dwangsom’. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op de aanvraag, waardoor dit beroep met toepassing van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb tevens betrekking heeft op de bestuurlijke dwangsom, of beter gezegd, het niet tevens vaststellen van die dwangsom. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder volgens artikel 4:18 van de Awb de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuurlijke dwangsom eigenlijk al binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was bij beschikking had moeten vaststellen.
5.3.
Dit betekent dat verzoeker terecht beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 5 november 2020, voorzover daarin niet tevens een beslissing over de bestuurlijke dwangsom is genomen. Nu verweerder bij beschikking van 13 januari 2021 alsnog de hoogte van de bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld, is hij daarmee naar het oordeel van de rechtbank aan verzoeker tegemoetgekomen. De rechtbank stelt vast dat verzoeker om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoeker proceskosten heeft gemaakt.
5.4.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.