ECLI:NL:RBDHA:2021:8952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.12321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van de Dublinverordening en de rechtmatigheid van de verlenging van de overdrachtstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te bezitten, is in bewaring gesteld omdat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht naar Italië bestaat, zoals geregeld in de Dublinverordening. Eiser betwist de rechtmatigheid van zijn bewaring, stellende dat de overdrachtstermijn al was verstreken op het moment van zijn inbewaringstelling. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft echter de overdrachtstermijn verlengd omdat eiser in voorarrest zat en het onduidelijk was hoe lang deze detentie zou duren. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de overdrachtstermijn op 3 februari 2021 rechtmatig was, en dat de termijn van zes weken die eiser in bewaring moet doorbrengen niet onredelijk is, gezien de afhankelijkheid van de Italiaanse autoriteiten voor het boeken van een vlucht. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12321
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M. Timmer, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Tunesische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1991] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat hij niet op de juiste grondslag en dus ten onrechte in bewaring is gesteld. Volgens hem was op het moment van de inbewaringstelling de overdrachtstermijn van zes maanden op grond van de Dublinverordening al verstreken. Ten onrechte heeft verweerder hem in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vw. Verweerder heeft de overdrachtstermijn op 3 februari 2021 niet rechtsgeldig, want prematuur, verlengd. De reden van deze verlenging was dat eiser op dat moment in strafrechtelijke detentie zat. Het was volgens eiser toen echter nog niet duidelijk dat de overdracht vanwege die detentie niet zou kunnen plaatsvinden. Ook de aankondiging van de verlenging van de overdrachtstermijn aan de Italiaanse autoriteiten van 19 juli 2021 is niet juist. Ten onrechte heeft verweerder in deze aankondiging aan de Italiaanse autoriteiten aangegeven dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Dat was niet juist, aangezien eiser op dat moment (weer) in strafrechtelijke detentie zat.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op 28 januari 2021 is er een claimakkoord tot stand gekomen tussen Nederland en Italië. Verweerder heeft vervolgens op 1 februari 2021 een overdrachtsbesluit genomen. Op 3 februari 2021 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten een aankondiging gestuurd dat de overdrachtstermijn verlengd wordt met een jaar, omdat eiser in strafrechtelijke detentie zat. Verweerder heeft ter zitting gemeld dat eiser vanaf 25 januari 2021 in voorarrest zat en dat het op dat moment onduidelijk was hoe lang zijn strafrechtelijke vrijheidsbeneming nog zou duren. In deze omstandigheden verzet artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zich er niet tegen dat verweerder op
3 februari 2021 is overgegaan tot de verlenging van de overdrachtstermijn. De beroepsgrond dat deze verlenging onrechtmatig was, faalt daarom.
6. Verder voert eiser aan dat het onvoldoende voortvarend is dat de vlucht van eiser pas zes weken na zijn inbewaringstelling op 8 september 2021 is gepland. Er gaan dagelijks vluchten naar Italië, dus verweerder had de overdracht eerder kunnen plannen.
7. De rechtbank stelt vast dat de geplande overdracht van eiser op 8 september 2021 zes weken na zijn inbewaringstelling is. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit de eerst mogelijke datum was om een vlucht te boeken voor eiser en dat verweerder voor het boeken van de vlucht afhankelijk is van de medewerking van de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder binnen de mogelijkheden voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de termijn van zes weken die eiser in bewaring moet doorbrengen niet onredelijk is. Daarbij is deze termijn ook in lijn met de maximale bewaringsduur die volgt uit de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.