ECLI:NL:RBDHA:2021:8942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/8849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing wijziging verblijfsdoel wegens niet voldoen aan voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiseres van Kenyaanse nationaliteit. De eiseres had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, verleend op basis van verblijf als familie- of gezinslid. Deze vergunning werd door de staatssecretaris ingetrokken met terugwerkende kracht per 9 juni 2019, omdat de relatie met haar partner was verbroken. Eiseres had daarnaast een aanvraag ingediend voor wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning naar verblijf op grond van overige humanitaire redenen, omdat zij het slachtoffer zou zijn van huiselijk geweld. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen.

De rechtbank ontving het beroepschrift van eiseres op 16 november 2020 en het onderzoek op de zitting vond plaats op 26 april 2021. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning mocht intrekken, omdat eiseres niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank oordeelde dat de enkele verklaring van eiseres over huiselijk geweld onvoldoende was om haar standpunt te onderbouwen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven voor voortgezet verblijf.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8849
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1984, van Kenyaanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.W. Oude Lenferink).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ” met terugwerkende kracht per 9 juni 2019 ingetrokken. Verder heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 16 november 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2021 via een Skype-verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is met ingang van 15 december 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ”. Deze vergunning had een geldigheidsduur tot 15 december 2021. Op 26 september 2019 heeft verweerder aan eiseres te kennen gegeven voornemens te zijn de verleende verblijfsvergunning voor verblijf bij partner in te trekken, omdat de heer [naam] heeft aangegeven dat de relatie met eiseres is verbroken. Op 14 oktober 2019 heeft eiseres hier schriftelijk op gereageerd.
1.2.
Op 11 maart 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf op grond van overige humanitaire redenen”. Zij stelt namelijk het slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. Verweerder heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning.
2.1.
Verweerder heeft de aan eiseres verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ” per 9 juni 2019 ingetrokken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de heer [naam] bij brief van
6 september 2019 heeft aangegeven dat de relatie tussen eiseres en hem acht weken eerder is verbroken en dat de samenwoning is beëindigd. Gelet hierop wordt niet langer voldaan aan de voorwaarden van de verleende verblijfsvergunning. Verweerder heeft verder overwogen dat de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning geen strijd met artikel 8 van het EVRM [1] oplevert.
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres tot wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning afgewezen. Verweerder heeft allereerst overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf, omdat zij niet ten minste vijf jaar heeft voldaan aan de voorwaarden van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij het slachtoffer is van huiselijk geweld, heeft verweerder overwogen dat eiseres geen stukken heeft overgelegd die haar standpunt kunnen onderbouwen, zoals bescheiden van de politie of recente medische informatie. Verder is volgens verweerder niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven voortgezet verblijf toe te staan.
3.1.
Eiseres kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert daartoe het volgende aan. De ex-partner van eiseres heeft diverse vormen van geweld op haar toegepast als gevolg waarvan zij de gezamenlijke woning is ontvlucht. Eiseres meent dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met deze bijzondere omstandigheden en in het bijzonder met de omstandigheid dat zij zeer bang is voor gewelddadige represailles van haar ex-partner in het geval zij aangifte zou doen en hij erachter zou komen. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast en daardoor is ook ten onrechte geen toepassing gegeven aan het beleid zoals neergelegd in paragraaf B9/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder de verblijfsvergunning mag intrekken als niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Tussen partijen is niet in geschil dat door eiseres niet langer wordt voldaan aan het verblijfsdoel van de toegekende verblijfsvergunning, omdat de relatie tussen eiseres en de heer [naam] feitelijk verbroken is. Gelet hierop, heeft verweerder op goede gronden de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken.
3.3.
Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij in aanmerking komt voor voortgezet verblijf omdat zij het slachtoffer is van huiselijk geweld, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiseres een eigen verklaring heeft overgelegd dat sprake was van huiselijk geweld, dat zij bang is om aangifte te doen en dat het doen van aangifte voor haar emotioneel zeer belastend is. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat deze enkele verklaring van eiseres onvoldoende is voor de conclusie dat zij het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en dat de relatie met de heer [naam] om deze reden is verbroken. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiseres ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om haar aanvraag te onderbouwen en dat het doen van aangifte geen vereiste is om in aanmerking te komen voor de gevraagde verblijfsvergunning. Zoals verweerder al in de herstelverzuimbrief van 3 juni 2020 heeft aangegeven, kon eiseres haar aanvraag ook onderbouwen met behulp van politiemutaties of stukken van hulpverleners of artsen. Eiseres heeft echter geen stukken overgelegd die haar verklaring kunnen onderbouwen. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
3.4.
Voor zover eiseres heeft willen betogen dat sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven voortgezet verblijf toe te staan, overweegt de rechtbank dat eiseres geen klemmende redenen heeft aangevoerd en dat zij haar betoog niet nader heeft onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.5.
Het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), slaagt evenmin. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om van de beleidsregels af te wijken. Dat eiseres bang is voor represailles van haar ex-partner als zou blijken dat zij naar de politie zou gaan en zij daarom geen aangifte wil doen, heeft verweerder niet hoeven aan te merken als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Het doen van aangifte is namelijk niet vereist. Het huiselijk geweld moet onderbouwd worden en dat kan op verschillende manieren.
4. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder niet ten onrechte afgezien van horen.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Pielaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.