3.4.Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 11 september 2019 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de N207 (de Alphenseweg) te Boskoop. Bij dit ongeval was de verdachte betrokken, die als bestuurster van een Toyota Aygo over een dubbele doorgetrokken streep is gereden, waarna zij tegen de haar tegemoetkomende vrachtwagen van [slachtoffer 1] is gebotst.
Uit het dossier volgt daarnaast dat [slachtoffer 1] vrijwel direct na deze eerste botsing in botsing is gekomen met de hem tegemoetkomende vrachtwagen van [slachtoffer 2] . Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben hierdoor fors letsel opgelopen.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te kunnen komen, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Daarbij is het criterium van de ‘redelijke toerekening’ maatgevend. De vraag is dan of het verkeersongeval in redelijkheid is toe te rekenen aan de schuld van de verdachte. De rechtbank zal bij de beoordeling een onderscheid maken tussen de eerste confrontatie, te weten de botsing tussen de auto van de verdachte en de vrachtwagen van [slachtoffer 1] , en de tweede confrontatie, te weten de botsing tussen de vrachtwagens van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Over de toedracht van de eerste confrontatie, tussen de verdachte en [slachtoffer 1] , stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte vervoerde op de passagiersstoel een krat met kittens. Hierdoor raakte zij op enig moment afgeleid, omdat één van de kittens een onverwachte beweging maakte en van de stoel dreigde te vallen. De verdachte probeerde te voorkomen dat de kitten zou vallen en heeft daartoe met haar rechterhand geprobeerd de kitten op te vangen, waarbij zij de controle over haar auto heeft verloren en niet meer voldoende rechts heeft gehouden. Zij is naar links, over de dubbele doorgetrokken streep, gereden en op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Op deze weghelft is zij vervolgens tegen de linker voorzijde van de vrachtwagen van [slachtoffer 1] gebotst. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte op zijn minst genomen gevaarzettend heeft gehandeld en dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en de botsing die tussen haar auto en de vrachtwagen van [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of ook de tweede confrontatie, tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , onder de hiervoor genoemde omstandigheden in redelijkheid is toe te rekenen aan het verkeersgedrag van de verdachte. Over de toedracht van deze tweede confrontatie overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij de auto van de verdachte op zich af zag komen en zoveel mogelijk naar rechts heeft gestuurd om deze te ontwijken. Aan de rechterzijde van de weg bevond zich een vangrail. Om niet tegen de vangrail te botsen, heeft [slachtoffer 1] vervolgens - na de botsing met de auto van de verdachte - weer naar links gestuurd, waarna hij in botsing kwam met de vrachtwagen van [slachtoffer 2] .
Uit de verkeersongevallenanalyse en het vervolgonderzoek blijkt dat op het wegdek geen sporen aanwezig waren die duidelijkheid kunnen verschaffen over de plaats van de betrokkenen op de weg ten tijde van de botsing tussen de Toyota en de vrachtwagen van [slachtoffer 1] . Ook is door de schade aan de vrachtwagen van [slachtoffer 1] na de tweede confrontatie de schade ten gevolge van de eerste confrontatie niet meer vast te stellen en is niet meer te onderzoeken of, en zo ja, welke gevolgen de eerste botsing heeft gehad op de bestuurbaarheid van de vrachtwagen van [slachtoffer 1] . Uit onderzoek van de politie blijkt weliswaar dat de bestuurder van de Ginaf
mogelijkde controle over zijn voertuig is verloren door de schade die hieraan is ontstaan door de botsing met de auto van de verdachte, maar of dit daadwerkelijk zo was, is niet gebleken, omdat nader onderzoek niet meer mogelijk was. Dit klemt temeer nu uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat hij, zoals hierboven weergegeven, heeft verklaard de vrachtwagen weer naar links te hebben
gestuurd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, nu er geen duidelijkheid is over de gevolgen van de botsing van de auto van de verdachte (de eerste confrontatie) op de bestuurbaarheid van de vrachtwagen van [slachtoffer 1] , en deze heeft verklaard naar links te hebben gestuurd, de gevolgen van de tweede confrontatie de verdachte daarom niet in redelijkheid kunnen worden toegerekend.
De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Overtreding van artikel 5 WVW?
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW door haar voertuig onvoldoende onder controle te houden en niet voldoende rechts te houden, waardoor zij over de dubbele doorgetrokken streep is gereden en op de verkeerde weghelft is beland, als gevolg waarvan zij tegen de vrachtwagen van [slachtoffer 1] is gebotst.