1.2Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit de WW-uitkering van eiseres per 1 mei 2018 beëindigd, omdat eiseres met ingang van deze datum meer als zelfstandige is gaan werken en het fictieve bedrag aan inkomsten daardoor meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de WW-uitkering van eiseres terecht per 1 mei 2018 is beëindigd. De WW-uitkering van eiseres is namelijk gebaseerd op 28 uur per week (121,33 uur per maand) en uit de door eiseres op
12 maart 2019 doorgegeven uren blijkt dat zij in mei 2018 108 uren heeft gewerkt. Het aantal in mei 2018 door eiseres gewerkte uren bedraagt daarmee meer dan 87,5% van het gemiddeld aantal uren per maand waarop de WW-uitkering is gebaseerd.
3. In beroep voert eiseres aan dat verweerder niet gemotiveerd heeft waar het door verweerder aangehouden aantal gewerkte uren, 108 uren in mei 2018, vandaan komt. Eiseres werkt gemiddeld 20 uur per week, wat neerkomt op 80 uur per 4 weken. Verder heeft verweerder geen rekening gehouden met de ziekte van eiseres en de vrij te laten uren. Eiseres acht het onbegrijpelijk dat verweerder vasthoudt aan de beëindiging per 1 mei 2018. In een interne e-mail van 29 januari 2020 wordt namelijk geconcludeerd dat eiseres haar werkzaamheden als zelfstandige wel degelijk vóór het indienen van de WW-aanvraag heeft doorgegeven en dat de beëindiging van de WW-uitkering per 1 mei 2018 moet komen te vervallen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het verslag van de hoorzitting van 7 januari 2020, en naar e-mailcorrespondentie van 6 en 7 november 2019 en van 29 januari 2020 en 3 februari 2020 tussen medewerkers van het Uwv.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Uit artikel 1b, vijfde lid, van de WW volgt dat indien de werknemer de hoedanigheid van werknemer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WW verliest of heeft verloren, anders dan door het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 8, vierde lid, dan wel indien de werknemer in een kalenderweek minder beschikbaar voor arbeid is dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WW onder zijn inkomen in een kalendermaand tevens wordt verstaan:
(A + B) x C/ D. Hierbij staat:
A voor het aantal uren in een kalendermaand waarover de werknemer de hoedanigheid van werknemer verliest of heeft verloren als bedoeld in artikel 8, voor zover het uren betreft op dagen waarop recht op uitkering bestaat;
B voor het aantal arbeidsuren in een kalendermaand dat de werknemer minder beschikbaar is voor arbeid wegens andere omstandigheden dan ziekte, arbeidsongeschiktheid of omdat hij deelneemt dan wel gaat deelnemen aan een naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing als bedoeld in artikel 76;
C voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag, dan wel voor de uitkering, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, zonder de maximering, bedoeld in artikel 64, vierde en zevende lid, gedeeld door 21,75 als de uitkering betrekking heeft op een periode die aanvangt op de eerste dag en eindigt op de laatste dag van een kalendermaand, dan wel gedeeld door het aantal dagen, bedoeld in artikel 64, zevende lid; en
D voor het gemiddeld aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede en zesde lid, gedeeld door 5.
Artikel 8, eerste lid, van de WW bepaalt dat een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, de hoedanigheid van werknemer behoudt, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Artikel 8, tweede lid, van de WW bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, een persoon de hoedanigheid van werknemer behoudt voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij de werkzaamheden uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.
Uit artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW volgt dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer niet meer werkloos is omdat hij inkomen geniet dat, na vermenigvuldiging met de factor C / D, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt.