ECLI:NL:RBDHA:2021:8914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 20/3454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering wegens zelfstandige werkzaamheden en geschil over gewerkte uren

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WW-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had sinds 18 januari 2018 een WW-uitkering, maar deze werd per 1 mei 2018 beëindigd omdat zij meer als zelfstandige was gaan werken. De rechtbank oordeelde dat het fictieve inkomen van eiseres meer dan 87,5% van het maandloon bedroeg, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiseres betwistte het aantal gewerkte uren dat door verweerder was vastgesteld, namelijk 108 uren in mei 2018, en stelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waar dit aantal vandaan kwam. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder dit aantal correct had berekend op basis van door eiseres ingediende exceloverzichten en dat er geen vrij te laten uren waren, aangezien eiseres pas na haar ziekte als zelfstandige was gaan werken. De rechtbank volgde de argumenten van eiseres niet en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.H.E. Wanrooij),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2019 ( het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) van eiseres per 1 mei 2018 beëindigd.
Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben beide partijen ermee ingestemd dat het beroep vanwege de maatregelen rondom het coronavirus schriftelijk wordt afgehandeld.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontving sinds 18 januari 2018 een WW-uitkering. Naar aanleiding van een periodieke controle is op 1 februari 2019 door middel van een interne melding bij de afdeling Handhaving gemeld dat eiseres een eenmanszaak met de naam [eenmanszaak] heeft, dat deze winkel sinds 1 januari 2016 in het register van de Kamer van Koophandel (KvK) staat en dat eiseres sinds 2016 werkzaamheden verricht in voornoemde winkel. Vervolgens is de afdeling Handhaving een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de WW-uitkering van eiseres. In het kader van dit rechtsmatigheidsonderzoek is dossier-onderzoek verricht, is Suwinet geraadpleegd en zijn een KvK-uittreksel en gegevens bij de Belastingdienst opgevraagd. Daarnaast zijn bij eiseres urenspecificaties en aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting van alle kwartalen over de jaren 2016 tot en met 2018 opgevraagd en is eiseres op 12 maart 2019 gehoord. De bevindingen van voornoemde onderzoeksactiviteiten zijn vastgelegd in de rapportages van 15 februari 2019 en 20 maart 2019.
1.2
Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit de WW-uitkering van eiseres per 1 mei 2018 beëindigd, omdat eiseres met ingang van deze datum meer als zelfstandige is gaan werken en het fictieve bedrag aan inkomsten daardoor meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de WW-uitkering van eiseres terecht per 1 mei 2018 is beëindigd. De WW-uitkering van eiseres is namelijk gebaseerd op 28 uur per week (121,33 uur per maand) en uit de door eiseres op
12 maart 2019 doorgegeven uren blijkt dat zij in mei 2018 108 uren heeft gewerkt. Het aantal in mei 2018 door eiseres gewerkte uren bedraagt daarmee meer dan 87,5% van het gemiddeld aantal uren per maand waarop de WW-uitkering is gebaseerd.
3. In beroep voert eiseres aan dat verweerder niet gemotiveerd heeft waar het door verweerder aangehouden aantal gewerkte uren, 108 uren in mei 2018, vandaan komt. Eiseres werkt gemiddeld 20 uur per week, wat neerkomt op 80 uur per 4 weken. Verder heeft verweerder geen rekening gehouden met de ziekte van eiseres en de vrij te laten uren. Eiseres acht het onbegrijpelijk dat verweerder vasthoudt aan de beëindiging per 1 mei 2018. In een interne e-mail van 29 januari 2020 wordt namelijk geconcludeerd dat eiseres haar werkzaamheden als zelfstandige wel degelijk vóór het indienen van de WW-aanvraag heeft doorgegeven en dat de beëindiging van de WW-uitkering per 1 mei 2018 moet komen te vervallen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het verslag van de hoorzitting van 7 januari 2020, en naar e-mailcorrespondentie van 6 en 7 november 2019 en van 29 januari 2020 en 3 februari 2020 tussen medewerkers van het Uwv.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Uit artikel 1b, vijfde lid, van de WW volgt dat indien de werknemer de hoedanigheid van werknemer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WW verliest of heeft verloren, anders dan door het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 8, vierde lid, dan wel indien de werknemer in een kalenderweek minder beschikbaar voor arbeid is dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WW onder zijn inkomen in een kalendermaand tevens wordt verstaan:
(A + B) x C/ D. Hierbij staat:
A voor het aantal uren in een kalendermaand waarover de werknemer de hoedanigheid van werknemer verliest of heeft verloren als bedoeld in artikel 8, voor zover het uren betreft op dagen waarop recht op uitkering bestaat;
B voor het aantal arbeidsuren in een kalendermaand dat de werknemer minder beschikbaar is voor arbeid wegens andere omstandigheden dan ziekte, arbeidsongeschiktheid of omdat hij deelneemt dan wel gaat deelnemen aan een naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing als bedoeld in artikel 76;
C voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag, dan wel voor de uitkering, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, zonder de maximering, bedoeld in artikel 64, vierde en zevende lid, gedeeld door 21,75 als de uitkering betrekking heeft op een periode die aanvangt op de eerste dag en eindigt op de laatste dag van een kalendermaand, dan wel gedeeld door het aantal dagen, bedoeld in artikel 64, zevende lid; en
D voor het gemiddeld aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede en zesde lid, gedeeld door 5.
Artikel 8, eerste lid, van de WW bepaalt dat een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, de hoedanigheid van werknemer behoudt, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Artikel 8, tweede lid, van de WW bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, een persoon de hoedanigheid van werknemer behoudt voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij de werkzaamheden uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.
Uit artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW volgt dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer niet meer werkloos is omdat hij inkomen geniet dat, na vermenigvuldiging met de factor C / D, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt.
6.1
Het betoog van eiseres dat verweerder niet gemotiveerd heeft waar het aantal van 108 gewerkte uren vandaan komt, slaagt niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift terecht opgemerkt dat het aantal van 108 gewerkte uren in mei 2018 gebaseerd is op de door eiseres op 12 maart 2019 ingediende exceloverzichten. Uit de bij het beroepschrift gevoegde interne e-mail van 7 november 2019 van een medewerker van verweerder blijkt dat dit aantal als volgt tot stand is gekomen. In het exceloverzicht heeft eiseres aangegeven dat zij in de weken 18 tot en met 22 van het jaar 2018 in totaal 117 uur heeft gewerkt (inclusief administratie en ‘overige uren’). Aangezien de werkdagen 30 april en 1 juni ook onder deze weken vallen maar geen deel uitmaken van de maand mei, heeft verweerder de op deze dagen gewerkte uren (gemiddeld 21:5 = 4,2 uur per dag) niet meegerekend. Verweerder komt derhalve uit op een totaal aantal gewerkte uren van 108 (117 – 8,4 = 108,6). Voorts heeft verweerder, blijkens het verslag van de hoorzitting, tijdens de hoorzitting op 7 januari 2020 en in het bestreden besluit toegelicht hoe het gemiddelde aantal arbeidsuren van 28 uur per week, waar de WW-uitkering van eiseres op gebaseerd was, omgerekend is naar een gemiddeld aantal arbeidsuren van 121,33 per maand
((28 x13) : 3 = 121,33).
6.2
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar standpunt dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de ziekte van eiseres en de eventueel vrij te laten uren. In het verweerschrift en de bij het beroepschrift gevoegde interne e-mail van 3 februari 2020 heeft verweerder toegelicht dat voor het vaststellen van het aantal vrij te laten uren gekeken wordt naar de 26 weken voorafgaand aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking (waaruit de werknemer werkloos is geworden) eindigden dan wel de 26 weken voorafgaand aan de ziekte (en de in die weken verrichte werkzaamheden als zelfstandige). In het geval van eiseres is volgens verweerder geen sprake van vrij te laten uren, aangezien eiseres pas nadat zij ziek werd als zelfstandige is gaan werken. Eiseres werd op 21 januari 2016 ziek en is sinds 29 februari 2016 werkzaam als zelfstandige. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder op dit punt niet te volgen.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, de WW-uitkering van eiseres terecht per 1 mei 2018 beëindigd. Het aantal van 108 gewerkte uren over de maand mei 2018 is meer dan 87,5% van het gemiddelde aantal arbeidsuren per week waarop de WW-uitkering is gebaseerd, te weten 121,33 uur x 87,5% = 106,16 uur met bijbehorend fictief inkomen. De door eiseres in beroep overgelegde e-mailcorrespondentie tussen medewerkers van verweerder doet aan de juistheid van de berekening en het daarop gebaseerde besluit niets af.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.