ECLI:NL:RBDHA:2021:8912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 20/7628 en SGR 20/7629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoeken wegens onvoldoende hoofdverblijf in Nederland

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2021, hebben eisers, een gezin dat bestaat uit twee ouders en hun drie minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoeken om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De primaire besluiten tot afwijzing werden genomen op 16 juni 2020, en de bestreden besluiten op 22 oktober 2020, waarbij de bezwaren van eisers ongegrond werden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers hun aanvraag om naturalisatie te vroeg hebben ingediend, aangezien zij op het moment van indienen, 4 juni 2019, nog niet voldeden aan de eis van drie jaar hoofdverblijf in Nederland. De rechtbank heeft overwogen dat het hoofdverblijf moet worden vastgesteld op basis van de feitelijke woonplaats van eisers, die pas op 13 juli 2016 in Nederland was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de leges voor de naturalisatieverzoeken niet terugbetaald hoeven te worden, omdat de gemeente slechts een adviserende rol heeft en de staatssecretaris bevoegd is om af te wijken van het gemeentelijke advies. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van hun naturalisatieverzoeken door de staatssecretaris in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7628 en SGR 20/7629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , eisers

mede namens hun minderjarige kinderen
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In de besluiten van 16 juni 2020 (primaire besluiten) heeft verweerder de verzoeken van eisers om naturalisatie afgewezen.
In de besluiten van 22 oktober 2020 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Allereerst stellen eisers dat ten onrechte tweemaal griffierecht is geheven. De rechtbank overweegt dat eisers ieder voor zichzelf een eigen naturalisatieverzoek hebben ingediend, waarop verweerder twee primaire en twee bestreden besluiten heeft genomen. Een situatie zoals bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht doet zich hier niet voor. Hoewel namens eisers één beroepschrift is ingediend, dient dit beroepschrift als twee afzonderlijke beroepschriften tegen twee afzonderlijke besluiten te worden begrepen. Dat betekent dat afzonderlijk griffierecht wordt geheven. [1]
Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers en hun kinderen willen Nederlander worden. Hiervoor hebben ze een verzoek om naturalisatie ingediend bij verweerder. Eisers hebben met ingang van 1 juni 2016 een verblijfsvergunning, maar zijn pas op 13 juli 2016 Nederland binnen gereisd. Omdat op het moment van indienen van het verzoek, 4 juni 2019, nog geen drie jaar waren verstreken sinds eisers in Nederland verblijven, heeft verweerder het verzoek afgewezen. Eisers zijn het hier niet mee eens.
Wat zijn de regels?
3. De regels staan in de Rijkswet op het Nederlanderschap. In artikel 8, eerste lid, onder c, en het vierde lid van die wet staat dat een staatloze drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek hoofdverblijf in Nederland [2] moet hebben. In artikel 1 staat dat met hoofdverblijf wordt bedoeld de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers vinden dat verweerder ten onrechte stelt dat het hoofdverblijf pas is aangevangen toen zij Nederland zijn binnen gereisd. Verder is aan eisers verteld dat zij aan de voorwaarden voldeden en ligt het daarom in de reden om de betaalde leges terug te betalen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat eisers pas feitelijk 13 juli 2016 Nederland binnen zijn gereisd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de naturalisatie van eisers terecht heeft afgewezen omdat zij niet drie jaar voorafgaande het verzoek in Nederland hun hoofdverblijf hebben gehad. Uit de wettekst volgt ondubbelzinnig dat voor het begrip hoofdverblijf moet worden gekeken naar de feitelijke woonplaats van eisers, dat pas vanaf 13 juli 2016 in Nederland lag. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor een ander oordeel in het betoog van eisers dat het centrum van bestaan reeds in Nederland lag, zij al vanaf 1 juni 2016 geldige verblijfsvergunningen hadden of de wil aanwezig was om in Nederland te zijn.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de betaalde leges niet terug hoeft te betalen. De gemeente heeft slechts een adviserende rol en alleen verweerder is bevoegd te beslissen op het verzoek. Verweerder mag, zoals is gebeurd, gemotiveerd afwijken van het advies van de gemeente. Dit is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [3] Daarbij is van belang dat de gemeente geen inlichtingen heeft gevraagd bij verweerder [4] en de gemeente eisers bij het indienen van het verzoek erop heeft gewezen dat betaalde leges niet worden terugbetaald bij afwijzing van het verzoek om naturalisatie. [5]
Conclusie
7. Verweerder heeft de verzoeken van eisers terecht afgewezen. De leges hoeven niet terug te worden betaald. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2668.
2.Het Europese deel van Nederland of Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
3.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921.
4.Een zogeheten ‘bericht omtrent toelating’.
5.De door eisers ondertekende verklaring ‘ingelicht over betaling van naturalisatiegelden’.