ECLI:NL:RBDHA:2021:8907
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven op basis van onvoldoende bewijs van slachtofferschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, omdat hij stelde in het verleden slachtoffer te zijn geweest van mishandeling door zijn stiefvader. De aanvraag werd echter afgewezen door de Commissie, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat er sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Commissie in haar besluit van 5 februari 2021 het bezwaar van de eiser tegen de eerdere afwijzing ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de procedure heeft de rechtbank vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de medische rapporten die door eiser zijn ingediend, onvoldoende bewijs leveren voor de stelling dat hij slachtoffer is van een geweldsmisdrijf. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser en de medische rapporten niet voldoende objectieve informatie bieden om de aanvraag te onderbouwen. De rechtbank volgt daarmee het standpunt van de Commissie, die heeft gesteld dat het aan eiser is om zijn aanvraag met voldoende bewijs te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geweest van een geweldsmisdrijf, en heeft zij het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.