ECLI:NL:RBDHA:2021:8899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.4835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor Albanese eiser na overschrijding van de vrije termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser is op 25 juli 2020 de Europese Unie (EU) ingereisd en heeft tot 13 december 2020 in de EU verbleven, waarna hij naar het Verenigd Koninkrijk (VK) is gereisd. Op 16 januari 2021 is hij opnieuw de EU ingereisd. De rechtbank moest beoordelen of de eiser op 28 maart 2021, de datum waarop het bestreden besluit werd genomen, rechtmatig verblijf had in de EU. De Staatssecretaris had aan de eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, omdat hij de vrije termijn met meer dan drie dagen had overschreden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de 179 dagen voorafgaand aan 28 maart 2021 meer dan 90 dagen in de EU heeft verbleven, waardoor hij geen recht had op verblijf in de vrije termijn. De eiser voerde aan dat hij rechtmatig verblijf had in het VK, maar de rechtbank oordeelde dat het VK is uitgezonderd van de werking van het inreisverbod. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat hij rechtmatig verblijf had in de EU op de datum van het bestreden besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde het terugkeerbesluit en het inreisverbod. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.M.J. Bouwman, in aanwezigheid van griffier E. Diele. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4835

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Tadema),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Kaya).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiser is op 25 juli 2020 de Europese Unie (EU) ingereisd. Hij is op 28 maart 2021 opgehouden door de Duitse autoriteiten en overgenomen door de Nederlandse autoriteiten. Eiser is op 28 maart 2021 voorafgaand aan het opleggen van het bestreden besluit gehoord.

Bestreden besluit

2. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen, en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, omdat eiser de vrije termijn met meer dan drie dagen heeft overschreden.
3. In het gehoor heeft eiser verklaard dat hij sinds 25 juli 2020 onder andere in Duitsland, Italië, België en het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft verbleven. Ook heeft eiser verklaard dat hij getrouwd is met een vrouw van Roemeense nationaliteit die tot voor kort in België verbleef. Eiser heeft verder verklaard dat hij heeft geprobeerd om papieren te regelen in het VK maar dat dat niet is gelukt, en dat hij geen verblijfsvergunning heeft in een land in de EU.
Overschrijding vrije termijn
4. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het bestreden besluit had moeten afzien, omdat eiser de vrije termijn niet heeft overschreden. Uit paspoortstempels blijkt dat hij op 13 december 2020 via de Kanaaltunnel de EU is uitgereisd naar het VK, dat hij tot 16 januari 2021 in het VK heeft verbleven, en die dag weer de EU in is gereisd. Omdat het VK geen deel meer uitmaakt van de EU en op 28 maart 2021, de datum van het bestreden besluit, nog geen 90 dagen waren verstreken sinds zijn inreis op 16 januari 2021, zat eiser nog in zijn vrije termijn.
5. Op grond van artikel 6, eerste lid van de Schengengrenscode [1] - voor zover hier van belang - mogen onderdanen van derde landen (onder voorwaarden) verblijven op het grondgebied van de lidstaten gedurende ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op 25 juli 2020 de EU is ingereisd en dat hij in de EU heeft verbleven tot hij op 13 december 2020 naar het VK is gegaan. Verder heeft eiser verklaard dat hij op 16 januari 2021 vanuit het VK opnieuw de EU in is gereisd.
7. Voor de vraag wat op 28 maart 2021 (de datum waarop het besteden besluit werd genomen) de verblijfsrechtelijke status van eiser was, is bepalend of hij op 16 januari 2021 (de datum waarop eiser vanuit het VK de EU voor de tweede keer inreisde) in de daaraan voorafgaande 179 dagen al 90 dagen al dan niet aaneengesloten op het gebied van de lidstaten heeft verbleven. Dat is ruimschoots het geval. Verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat eiser op 28 maart 2021 geen verblijf in de vrije termijn had. De rechtbank ziet dan ook geen reden om, zoals ter zitting verzocht, de zaak aan te houden zodat eiser nadere informatie over kan leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Afgeleid verblijfsrecht van echtgenote
8. Eiser voert aan dat hij ten tijde van het bestreden besluit rechtmatig verblijf had. Hij is namelijk de echtgenoot van een EU-burger die gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer, nu zijn echtgenote van Roemeense nationaliteit is en in België heeft verbleven. Eiser heeft ter onderbouwing een huwelijksakte en een kopie van het Belgische verblijfsdocument van zijn echtgenote overgelegd.
9. De rechtbank overweegt dat eiser mogelijk een afgeleid verblijfsrecht zou kunnen ontlenen aan zijn Roemeense echtgenote, een EU-burger die gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer. De Verblijfsrichtlijn [2] is van toepassing op familieleden van een dergelijke EUburger die zich bij de EU-burger voegen. Verweerder heeft niet betwist dat eiser is gehuwd met zijn echtgenote en dat zijn echtgenote in België heeft verbleven, maar niet is gebleken dat eiser zich bij haar heeft gevoegd. Uit navraag van verweerder bij de Belgische autoriteiten is immers gebleken dat eiser in het geheel niet bekend is in België. Daarom kan niet worden vastgesteld dat eiser een afgeleid verblijfsrecht van zijn echtgenote heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Verblijfsrecht in Verenigd Koninkrijk
10. Eiser voert aan dat hij ten tijde van het bestreden besluit rechtmatig verblijf in het VK had, omdat aan hem een pre-settlement status is verleend op 28 maart 2021. Eiser wijst op de in beroep overgelegde brief van het Home Office en op de kopie van zijn verblijfspas.
10. De rechtbank overweegt dat eiser met de door hem overgelegde stukken mogelijk zou kunnen aantonen dat hij een verblijfsstatus heeft in het VK, maar dat het VK is uitgezonderd van de werking van het aan eiser opgelegde inreisverbod. Uit de overgelegde stukken kan niet blijken dat eiser door zijn (gestelde) verblijfsrecht in het VK rechtmatig verblijf had in de EU. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft aan eiser terecht een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (codificatie).
2.Richtlijn 2004/38/EG.