In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om machtiging voor minderjarigen om aandelen in een besloten vennootschap (BV) te verkrijgen. De verzoekers, [Verzoeker 1] en [Verzoeker 2], vertegenwoordigen de minderjarigen [Minderjarige 1], [Minderjarige 2] en [Minderjarige 3]. Het verzoek betreft de (gedeeltelijke) volstorting van aandelen en de aanvaarding van een schenking aan de minderjarigen, die bedoeld zijn voor de oprichting van een Spaar BV. De kantonrechter heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het verzoekschrift en correspondentie van de griffier en de notaris.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar artikel 1:345 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de voogd machtiging van de kantonrechter nodig heeft voor bepaalde handelingen ten behoeve van de minderjarige. De kantonrechter oordeelt dat de voogd machtiging nodig heeft voor het volstorten van aandelen en het aanvaarden van de schenking, omdat deze handelingen onderhevig zijn aan de voorwaarden van het Burgerlijk Wetboek.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen een aanzienlijk bedrag van hun spaargelden in de BV zouden moeten storten, wat zou resulteren in een complexe situatie voor de minderjarigen, die op jonge leeftijd in een BV-structuur betrokken zouden worden. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek niet in het belang van de minderjarigen is, mede omdat de fiscale belangen van de ouders niet mogen prevaleren boven het welzijn van de kinderen. Daarom heeft de kantonrechter de machtiging geweigerd.