ECLI:NL:RBDHA:2021:8842
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de WAO-uitkering. Eiser, die sinds 1998 arbeidsongeschikt is, had in 2019 een herbeoordeling aangevraagd vanwege toegenomen klachten, waaronder een spierhernia. De Uwv handhaafde echter de eerdere vaststelling van de uitkering, omdat de toename van de arbeidsongeschiktheid niet binnen de vereiste termijn van vijf jaar na de laatste wijziging van de uitkering had plaatsgevonden. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de toegenomen beperkingen van eiser niet binnen de vijfjaarstermijn na de laatste herziening van de WAO-uitkering waren ontstaan. Eiser had geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd om zijn stellingen te ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat de Uwv terecht de WAO-uitkering van eiser ongewijzigd had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de termijn van vijf jaar voor het aanvragen van een verhoging van de uitkering en de rol van verzekeringsartsen in het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de arbeidskundige beoordeling van de Uwv te heroverwegen, aangezien de medische component van het besluit op goede gronden berustte. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor een veroordeling was.