Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser
[derde-partij], te [woonplaats 2] , belanghebbende.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser ontving een Ziektewet (ZW) uitkering die per 12 januari 2020 door verweerder is beëindigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het besluit van verweerder, dat het bezwaar van eiser tegen de beëindiging van de uitkering ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet is genezen en dat er nieuwe klachten zijn ontstaan, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom geen beperkingen voor de rechterschouder zijn aangenomen. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de ZW-uitkering op goede gronden is gebeurd en verklaart het beroep ongegrond.