ECLI:NL:RBDHA:2021:8841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 20/4882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering na medisch onderzoek en verzekeringsgeneeskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser ontving een Ziektewet (ZW) uitkering die per 12 januari 2020 door verweerder is beëindigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het besluit van verweerder, dat het bezwaar van eiser tegen de beëindiging van de uitkering ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet is genezen en dat er nieuwe klachten zijn ontstaan, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom geen beperkingen voor de rechterschouder zijn aangenomen. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de ZW-uitkering op goede gronden is gebeurd en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4882

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats 2] , belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser op grond van de Ziektewet (ZW) ontving per 12 januari 2020 beëindigd.
Bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 24 juni 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Belanghebbende is niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld een reactie van de verzekeringsarts b&b te vragen.
Op 20 juli 2021 heeft de rechtbank een nader rapport van de verzekeringsarts b&b ontvangen. Dit rapport is in afschrift naar eiser toegezonden. De reactie van eiser is op 29 juli 2021 ontvangen.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als parketteerder voor gemiddeld 38,85 uur per week. Eiser heeft zich op 25 juni 2018 ziek gemeld wegens schouderklachten. Verweerder heeft aan eiser per 3 oktober 2018 een ZW-uitkering toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiser door de verzekeringsarts en de bedrijfsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 juni 2019 en 6 december 2019. Aan de hand van die FML zijn door de arbeidsdeskundige diverse functies voor eiser geduid. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser vanaf 12 januari 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% van het loon kan verdienen dan hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust eveneens op het standpunt dat eiser in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser heeft daarom vanaf 12 januari 2020 geen recht meer op een ZW-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat hij niet is genezen maar een tweede beperking erbij heeft gekregen. Hij heeft nu namelijk ook last van zijn rechterschouder door overbelasting. In bezwaar is eiser niet lichamelijk onderzocht en hij vindt daarom dat de verzekeringsarts b&b niet kan zeggen wat hij wel en niet zou kunnen. De werkzaamheden in de FML zijn niet realistisch, aldus eiser.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De bevindingen van het medisch onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 20 juni 2019. Hierin is onder meer opgenomen dat eiser is aangewezen op schoudersparend werk. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De benutbare mogelijkheden van eiser zijn weergegeven in de FML van 20 juni 2019.
4.3
De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 16 oktober 2019 geconcludeerd dat er uit zorgvuldigheidsoverwegingen een nieuw spreekuur met de verzekeringsarts dient te worden gepland. In dat kader heeft de primaire bedrijfsarts medisch onderzoek verricht. De bedrijfsarts heeft dossierstudie verricht, eiser op het spreekuur gezien en eiser lichamelijk onderzocht. De bevindingen van het medisch onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 15 november 2019, geaccordeerd door de primaire verzekeringsarts. In het medisch rapport is onder meer opgenomen dat, hoewel eiser meer klachten ervaart, zijn belastbaarheid niet is veranderd ten opzichte van het laatste onderzoek. De benutbare mogelijkheden van eiser zijn neergelegd in de FML van 6 december 2019.
4.4
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 10 juni 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd en de ingebrachte medische informatie, te weten een verslag van bedrijfsarts A. Boterblom van 28 augustus 2018, informatie van bedrijfsarts J.L. Klaarenbeek van 28 september 2018, informatie van chef de clinique orthopedie V.C. de Bruin van 28 november 2018, informatie van fysiotherapeut G.L. Vlietstra van 28 november 2018 en 19 december 2019, een journaaloverzicht van huisarts Hanselaar-Diets van 9 april 2019 en informatie van orthopedisch chirurg F.H.R. de Man van 19 februari 2020 bij de beoordeling betrokken. Ook is de verzekeringsarts b&b aanwezig geweest bij de hoorzitting van 18 mei 2020 die vanwege de coronacrisis heeft plaatsgevonden via beeldbellen met MS-Teams. In het rapport van de verzekeringsarts b&b staat onder meer vermeld dat de bestudering van het dossier, het eigen onderzoek van de verzekeringsarts b&b en de bestudering van de beschikbare medische informatie waaronder de informatie van de orthopeed rond datum geding, geen aanleiding geven om af te wijken van het beleid van de primair beoordelend arts op datum in geding.
4.5
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd en medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Bovendien zijn alle door eiser geuite gezondheidsklachten kenbaar in de beoordeling van de verzekeringsarts b&b betrokken.
4.6
Wat betreft de door eiser aangevoerde schouderklachten, heeft de verzekeringsarts b&b heroverwogen dat de in de FML aangegeven beperkingen toezien op de vastgestelde belastbaarheid. Er zijn beperkingen aangenomen binnen de rubrieken persoonlijk functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen van de FML, met name rekening houdend met de schouderbelasting. Deze beperkingen zijn in lijn met de actuele onderzoeksresultaten van de orthopeed. De binnen de verzekeringsgeneeskundige kaders aangenomen belastbaarheid is niet in tegenspraak met de beschikbare medische informatie, aldus de verzekeringsarts b&b. Ter zitting heeft eiser zijn standpunt herhaald dat hij door de klachten aan zijn linkerschouder nu ook last heeft gekregen van zijn rechterschouder en dat dit ten onrechte niet terugkomt in de FML. In het rapport van 15 juli 2021 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de vraag van de rechtbank waarom in de FML van 6 december 2019 alleen beperkingen zijn aangenomen voor de linkerschouder en niet (ook) voor de rechterschouder. De verzekeringsarts b&b heeft in dit rapport geconcludeerd dat er geen bevindingen naar voren komen, ook niet in de informatie van de orthopedisch chirurg F.H.R. de Man van 19 februari 2020 (welke informatie van rond de datum in geding is), die leiden tot argumenten om binnen de gegeven verzekeringsgeneeskundige kaders op datum in geding beperkingen met betrekking tot de rechterschouder aan te nemen. Hierbij heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat geclaimde klachten en belemmeringen en gestelde diagnoses niet uitsluitend leidend zijn bij het vaststellen van de belastbaarheid. Met name de onderzoeksbevindingen in samenhang met alle beschikbare medische informatie spelen een rol bij het uiteindelijk aannemen van de belastbaarheid. Eiser heeft op het rapport van de verzekeringsarts b&b gereageerd en stelt zich op het standpunt dat nog steeds geen antwoord is gegeven op de vraag waarom zijn rechterschouder niet is meegenomen in de FML.
4.7
In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom geen beperkingen met betrekking tot de rechterschouder zijn aangenomen. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten aan zijn rechterschouder ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet dat de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten die eiser ervaart aan zijn rechterschouder rond de datum in geding. De medische informatie van orthopedisch chirurg De Man vermeldt weliswaar dat eiser pijn heeft aan beide schouders, maar ook dat een duidelijke diagnose voor de klachten en passende presentatie van de klachten niet kan worden gevonden. Alsmede dat er geen sprake is van frozen shoulder problematiek links of rechts. De rechtbank tekent daarbij aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. Anders dan van de behandelaar is het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om de (arbeids)beperkingen vast te stellen. Die beperkingen kunnen – nu die gebaseerd worden op de medisch objectiveerbare klachten - anders zijn dan de beperkingen die eiser in het dagelijks leven ervaart.
4.8
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
5. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid in het rapport van 10 december 2019. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiser in de FML, niet geschikt voor eiser zouden zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van eiser met ingang van 12 januari 2020 heeft beëindigd.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.