ECLI:NL:RBDHA:2021:8807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.11967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Syrische nationaliteitdrager, had op 21 juli 2021 een asielaanvraag ingediend en stelde dat hij rechtmatig verblijf had in Cyprus op basis van een verblijfsvergunning die geldig was tot 15 januari 2024. De rechtbank heeft partijen gevraagd in te stemmen met het achterwege laten van een zitting vanwege de coronamaatregelen, wat door beide partijen werd goedgekeurd. Eiser heeft zijn beroepsgronden ingediend, waarop verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft gereageerd. Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 3 augustus 2021 opgeheven, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij internationale bescherming geniet in Cyprus. De rechtbank oordeelde dat de informatie in het Syrische paspoort van eiser en het Eurodac-systeem niet voldoende bewijs leverden voor zijn verblijfstatus in Cyprus. De rechtbank concludeerde dat verweerder een redelijke termijn had om onderzoek te verrichten naar de verblijfstatus van eiser en dat er geen onrechtmatigheid was gebleken in de opgelegde maatregel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier R. Pronk, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11967

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft partijen wegens de uitzonderlijke omstandigheden in verband met het coronavirus verzocht in te stemmen met het achterwege laten van een zitting. Partijen hebben hiermee ingestemd. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:57 van de Awb [1] bepaald dat de behandeling van het beroep op zitting achterwege blijft. Eiser heeft op 29 juli 2021 beroepsgronden ingediend en verweerder heeft op 30 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de rechtbank heeft eiser op 2 augustus 2021 een nadere reactie op het verweerschrift ingediend. Verweerder heeft hierop op 3 augustus 2021 gereageerd.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 3 augustus 2021 opgeheven.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek in deze zaak gesloten op 3 augustus 2021.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is omdat hij bij zijn asielaanvraag van 21 juli 2021 een geldig en door de Kmar [2] echt bevonden Syrisch paspoort heeft overgelegd. In zijn paspoort heeft hij een geldige verblijfsvergunning van Cyprus die geldig is tot en met 15 januari 2024. Het betreft volgens eiser een tijdelijke verblijfvergunning die is afgegeven naar aanleiding van eisers asielaanvraag in Cyprus.
Ook uit het Eurodac-systeem blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft in Cyprus. Nu vaststaat dat hij rechtmatig verblijf heeft in een andere EU-lidstaat, betekent dit dat er geen sprake is van enig grensbewakingsbelang waardoor de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 18 mei 2021 [3] , waaruit volgt dat aan een vreemdeling die internationale bescherming heeft in een andere lidstaat geen vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw kan worden opgelegd.
Subsidiair voert eiser aan dat al tijdens of direct na het eerste gehoor in de asielprocedure duidelijk was dat hij internationale bescherming in Cyprus geniet. Net zoals in een uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 28 juni 2021 [4] , zijn er in eisers geval ook geen bijzonderheden ten aanzien van het rechtmatig verblijf in het andere EU-land.
Verder stelt eiser dat indien verweerder meent dat er nog onderzoek nodig is naar het rechtmatig verblijf van eiser, dit allang afgerond had moeten zijn.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het Syrische paspoort van eiser geen geldige verblijfsvergunning voor Cyprus bevat. Uit de pagina van zijn paspoort waar eiser op doelt, blijkt alleen dat zijn Syrische paspoort is afgegeven door de Syrische ambassade te Nicosia. Dat betreft geen verblijfsvergunning voor Cyprus. Er kan niet zonder enig voorbehoud worden geconcludeerd dat eiser internationale bescherming in Cyprus heeft. Verweerder heeft een redelijke termijn om onderzoek te verrichten naar de verblijfstatus van eiser en zijn asielaanvraag.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser internationale bescherming in Cyprus geniet door middel van een verblijfsvergunning. Zoals verweerder heeft aangegeven blijkt uit de kopie van zijn paspoort alleen dat het Syrische paspoort is afgegeven op 16 juli 2021 door de Syrische ambassade in Nicosia (Cyprus). Daarnaast stelt de rechtbank vast dat ook uit het Eurodac-systeem niet blijkt dat hij internationale bescherming geniet in Cyprus. Gelet op die stand van zaken, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat hem op grond van vaste jurisprudentie [5] , tijd moet worden gegund om onderzoek van enige omvang te verrichten naar onder meer de identiteit, nationaliteit en reisroute van eiser, alsmede door hem overgelegde documenten, alvorens hem de toegang tot het grondgebied te verschaffen. Verweerder moet een redelijke termijn worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van een vreemdeling. Daaronder valt volgens de Afdeling dat een vreemdeling in ieder geval dient te worden gehoord over zijn asielverzoek. Daarnaast kan verweerder bijvoorbeeld onderzoeken of sprake is van tegenstrijdigheden in het relaas, van een veilig derde land of van een mogelijke Dublinclaim. Of verweerder die beoordeling voldoende voortvarend ter hand neemt, kan slechts terughoudend worden getoetst in deze procedure. Slechts wanneer evident is dat de aanvraag niet meer in de grensprocedure kan worden afgedaan kan hieraan in deze procedure een conclusie ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel worden verbonden. Dat verweerder de vrijheidsontnemende maatregel op 3 augustus 2021 heeft opgeheven met als reden dat er nog nader onderzoek gedaan moet worden, geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een voortdurende afweging van de vraag of de asielaanvraag nog in de grensprocedure kon worden afgedaan.
4. Verder is de rechtbank ook ambtshalve niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Koninklijke Marechaussee
3.Zaaknummer: NL21.5451.
4.Zaaknummer: NL21.8457.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1452, r.o. 5.1 en 5.2.