ECLI:NL:RBDHA:2021:8779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 20/4371 en SGR 20/4383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen scootmobiel met kinderzitje en verhoging hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaken SGR 20/4371 en SGR 20/4383, waarbij eiseres, een vrouw met medische beperkingen, aanvragen heeft ingediend voor een scootmobiel met kinderzitje en een verhoging van de intensiteit van de hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van eiseres door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag zijn afgewezen. Eiseres ontving al een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden, maar vond dit niet voldoende na de geboorte van haar vierde kind. De rechtbank heeft de besluiten van het college beoordeeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvragen terecht was. De rechtbank oordeelde dat de gevraagde maatwerkvoorzieningen niet bijdroegen aan de zelfredzaamheid van eiseres, omdat zij door haar beperkingen niet in staat was om de scootmobiel met kinderzitje zelfstandig te gebruiken. Ook de verhoging van de hulp bij het huishouden werd afgewezen, omdat de huidige indicatie voldoende werd geacht. Eiseres heeft geen medische gegevens overlegd die onderbouwden dat de indicatie niet meer voldeed. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit III ongegrond verklaard. Eiseres kreeg wel een vergoeding voor de proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/4371 en SGR 20/4383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: F. Elidrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In SGR 20/4371
In het besluit van 20 maart 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel complex met kinderzitje ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
In het besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
In SGR 20/4383
In het besluit van 20 maart 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om ophoging van de intensiteit van de maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden ingevolge de Wmo 2015 afgewezen
In het besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld.
In de beroepen gezamenlijk
In het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit III) heeft verweerder bestreden besluit I en II gewijzigd en het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard.
In de brief van 9 mei 2021 heeft eiseres aanvullende gronden ingediend naar aanleiding van bestreden besluit III.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
1.1.
Eiseres is bekend met medische beperkingen. Hierdoor ervaart zij onder andere beperkingen bij het lopen en heeft zij een verminderd gevoel in haar handen. Momenteel ontvangt eiseres op grond van de Wmo 2015 een persoonsgebonden budget (pgb) van € 293,20 per vier weken met de intensiteit Plus. Dit pgb werd bij de toekenning daarvan voldoende geacht om de geïndiceerde vijf uren ondersteuning in de vorm van hulp bij het huishouden voor het zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging in te kopen. De partner van eiseres wordt in staat geacht het licht huishoudelijk werk te verrichten. Daarnaast beschikt eiseres over een scootmobiel.
1.2.
Vanwege de geboorte van het vierde kind van eiseres en haar partner heeft eiseres op grond van de Wmo 2015 op 10 december 2019 een melding gedaan voor een Inca sprint scootmobiel met kinderzitje. Naar aanleiding van deze melding heeft op 13 januari 2020 een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens het huisbezoek is ook besproken dat de huidige indicatie voor hulp bij het huishouden volgens eiseres niet langer voldoet. Op 31 januari 2020 heeft verweerder eiseres geadviseerd om geen aanvraag in te dienen voor ophoging van de hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb en een kinderzitje voor een scootmobiel. Tegen het advies van verweerder in heeft eiseres op 3 maart 2020 daartoe een aanvraag ingediend. Vervolgens heeft verweerder primair besluit I en II genomen.
2.
2.1.
In bestreden besluit I en II heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I en II niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.
2.2.
In bestreden besluit III heeft verweerder bestreden besluit I en II gewijzigd en het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard. Verweerder legt daar wat betreft de scootmobiel met kinderzitje aan ten grondslag dat niet ter discussie staat dat eiseres daar niet zelfstandig met haar kind gebruik van zou kunnen maken. Het verstrekken van de gevraagde maatwerkvoorziening draagt dan ook niet bij aan de zelfredzaamheid van eiseres. Voor zover het gebruik ervan haar participatie zou bevorderen zou dit eerder gevaarzettend – en om die reden niet toelaatbaar – zijn. Het feit dat eiseres wordt begeleid door iemand die haar kind in het kinderzitje kan plaatsen en deze eruit kan halen, maakt dit niet anders. Wat betreft het verhogen van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden overweegt verweerder dat de huidige indicatie van 180 minuten voor het zwaar huishoudelijk werk, 90 minuten voor de wasverzorging en 30 minuten extra in verband met de aanwezigheid van kinderen, is gebaseerd op het oude CIZ-protocol. Met het huidige pgb wordt eiseres in staat geacht ten minste vijf uren hulp bij het huishouden te ontvangen. In bezwaar niet is gebleken dat dit niet langer toereikend is. Volgens verweerder valt niet in te zien dat door de komst van het jongste kind nu ook de licht huishoudelijke werkzaamheden moeten worden overgenomen, dan wel dat er vaker moet worden schoongemaakt. Voor het verhogen van de intensiteit is dan ook geen aanleiding.
De beroepen voor zover gericht tegen bestreden besluit I en II
3. De rechtbank stelt voorop vast dat bestreden besluit III een wijzigingsbesluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge die bepaling zijn de beroepen van eiseres van rechtswege mede gericht tegen dat besluit. Niet is gebleken dat eiseres nog een belang heeft bij haar beroepen tegen bestreden besluit I en II. In zoverre zijn haar beroepen niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres en te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
De beroepen voor zover gericht tegen bestreden besluit III
4. Eiseres voert inzake de scootmobiel met kinderzitje aan dat zij haar kind niet alleen thuis kan laten, maar ook niet kan meenemen met haar huidige scootmobiel. Als gevolg hiervan kan zij niet naar buiten. Verweerder is niet ingegaan op het feit dat eiseres gebruikmaakt van begeleiding en dat zij geholpen wordt door een derde die altijd mee naar buiten gaat. Deze persoon kan ervoor zorgen dat haar kind in het zitje wordt gezet en eruit wordt gehaald. Hiermee kan eiseres uit de isolatie worden gehaald en wordt zij gecompenseerd in haar vervoersbehoefte voor buiten. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819) uiteengezet op welke manier het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. Het college moet allereerst vaststellen wat de hulpvraag is (stap 1). Vervolgens moet het college vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 2). Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 3). Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
4.2.
Blijkens het verslag van het huisbezoek volgt uit gesprekken met de ergotherapeut van eiseres dat eiseres niet de kracht heeft om haar kind op te tillen en te dragen. Hierdoor is het voor haar niet mogelijk om haar kind in het kinderzitje te plaatsen en deze er weer uit te halen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiseres van de gevraagde voorziening – de scootmobiel met kinderzitje – gebruik zou kunnen maken. Nu eiseres door haar beperkingen geen gebruik zou kunnen maken van de gevraagde voorziening, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de door eiseres gevraagde maatwerkvoorziening geen passende bijdrage levert aan haar zelfredzaamheid of participatie (stap 3). Gelet hierop ziet de rechtbank in het betoog van eisers geen grond om te oordelen dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen.
4.3.
Dat eiseres altijd onder begeleiding naar buiten gaat en een derde haar kind in het kinderzitje kan zetten en deze eruit kan halen, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank ziet niet in waarom deze derde geen gebruik kan maken van een reguliere kinderwagen of buggy. De stelling van eiseres dat zij met de gevraagde voorziening in haar vervoersbehoefte wordt gecompenseerd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Zij wordt hierin reeds gecompenseerd met de scootmobiel waar zij thans over beschikt.
5. Eiseres voert inzake de verhoging van de intensiteit van de maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden aan dat verweerder niet ingaat op de door eiseres aangevoerde gronden. Door de komst van het kind zijn de omstandigheden sinds de eerdere indicatie gewijzigd. Het kind pakt alles wat het op de grond vindt en kan dit in de mond stoppen. Daarom is het vanwege de welzijn en de gezondheid van het kind van belang dat het huis dagelijks wordt schoongemaakt. Door haar gezondheidssituatie kan eiseres niet voor het kind zorgen en kan zij het kind niet volgen.
5.1.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres aldus dat zij slechts een verhoging van haar huidige indicatie wenst voor zover deze indicatie voorziet in hulp bij het zwaar huishoudelijk werk. In dat kader overweegt de rechtbank dat verweerder bij het bepalen van de omvang van de huidige indicatie voor zwaar huishoudelijk werk reeds rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van kinderen door 30 minuten extra te indiceren naast de 180 minuten die in het geval van een meerpersoonshuishouden gewoonlijk voor het zwaar huishoudelijk werk worden toegekend. Het CIZ-protocol – waar verweerder in bestreden besluit III naar verwijst – voorziet niet in een normtijd voor extra ‘zwaar huishoudelijk werk’ in verband met komst van meer kinderen. Eiseres heeft niet met (medische) gegevens onderbouwd waarom de reeds verstrekte indicatie voor zwaar huishoudelijk werk wegens de komst van haar jongste kind niet langer voldoet en verweerder de indicatie daarom had moeten verhogen. De rechtbank ziet in haar betoog dan ook geen grond om te oordelen dat verweerder de aanvraag om verhoging van de indicatie ten onrechte heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Gelet op wat de rechtbank onder 3 heeft overwogen, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift). Dit punt heeft een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 748,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen bestreden besluit I en II niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit III ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht in beide beroepen van in totaal € 96,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.