Overwegingen
1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 6 augustus 2020 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft die uitspraak bevestigd.Dit besluit staat daarom in rechte vast.
3. Op 31 maart 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 6 augustus 2020. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
5. Eiser heeft nieuwe stukken ingebracht om te bewijzen dat hij vreest voor de familie van [vriendin] . Hij had een relatie met haar en nu wil haar familie in Afghanistan wraak op hem en zijn familie nemen. Zijn vader is aangevallen door een familielid van haar, [naam] . Eiser heeft foto’s overgelegd dat zijn vader in het ziekenhuis ligt, met verband om zijn torso. Ook heeft hij een ontslagbrief van het ziekenhuis overgelegd waarin staat dat zijn vader na 10 dagen opgenomen te zijn geweest het ziekenhuis mocht verlaten. Verder heeft hij (vertaalde) documenten overgelegd waaruit blijkt dat zijn vader aangifte heeft gedaan tegen deze [naam] en dat die in Afghanistan wordt gezocht voor het aanvallen van eisers vader. Hierdoor heeft eiser te vrezen voor ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan.
6. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) is met verweerder van oordeel dat hiermee geen nieuwe relevante elementen of bevindingen naar voren zijn gebracht. Uitgaande van de echtheid en juistheid van de overgelegde stukken – wat daar ook van zij – heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat zijn vader door [naam] is aangevallen
vanwegezijn relatie met [vriendin] . De (familie)band tussen deze twee [vriendin en naam] is in het geheel niet duidelijk, dit is slechts gesteld. Daarenboven staat in de aangifte van eisers vader dat [naam] hem
zonder enige redenheeft aangevallen. De gemachtigde van eiser heeft hierover ter zitting verklaard dat dit ook gelezen kan worden als dat er niets aan de hand was en hij uit het niets werd aangevallen. Dit volgt de rechtbank niet. Als de vader van eiser was aangevallen vanwege een familievete had het niet voor de hand gelegen dat in de aangifte wordt vermeld dat hij
zonder enige redenof
uit het nietsis aangevallen. Dat is duidelijk een andere reden.
7. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor ernstige schade bij terugkeer in Afghanistan niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen.
8. Eiser voert verder aan dat mogelijk sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn(hierna: een 15C-situatie), waarin er zoveel willekeurig geweld plaatsvindt dat een burger enkel door zijn aanwezigheid in het gebied een reëel risico loopt op ernstige schade. Eisers verwijzen in dit verband naar de conclusie van de advocaat-generaal P. Pikamaë van 11 februari 2021.De AG concludeert bij de beoordeling of er sprake is van een 15C-situatie dat kwantitatieve beoordeling die uitgaat van het aantal slachtoffers niet geschikt is, omdat het problematisch kan zijn om berouwbare en nauwkeurige gegevens te verkrijgen over het aantal slachtoffer in een gebied waar een gewapend conflict plaatsvindt. Dit zijn andere criteria dan die tijdens de vorige asielaanvraag van eiser zijn gebruikt bij de vraag of er sprake is van een 15C-situatie.
9. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de uitspraak van 18 december 2019de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er in Afghanistan geen sprake is van een 15Csituatie. Gesteld noch gebleken is dat de situatie na deze uitspraak is verslechterd.
10. De conclusie van de advocaat-generaal Pikamaë van 11 februari 2021 geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel over de vraag of sprake is van een 15Csituatie. In de eerste plaats is die conclusie niet juridisch bindend. In de tweede plaats volgt uit die conclusie voornamelijk dat verweerder zijn beoordeling van een 15C-situatie niet enkel mag baseren op een minimum aantal slachtoffers (de kwantitatieve beoordeling), maar dat verweerder alle omstandigheden van het conflict en het geweld bij zijn beoordeling moet betrekken. Zoals blijkt uit verweerders beleidvoert verweerder zijn beoordeling al op deze manier uit. Verweerder baseert zijn beoordeling van een 15C-situatie immers niet alleen op een minimum aantal slachtoffers, maar betrekt in ieder geval de volgende elementen:
• de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;
• de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;
• de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;
• de vraag of er een veiligheidsstructuur aanwezig is;
• de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak over de conclusie van de AG af te wachten.
11. De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Evenmin is sprake van een 15C-situatie. De aanvraag is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Omdat hiermee op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.