3.3De beoordeling van de tenlastelegging.
Dagvaarding 1
Feit 1
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 5 februari 2020 op het Henri Dunantplein in Hillegom werd aangesproken door jongens van wie hij later hoorde dat zij [medeverdachte 1] en [verdachte] heetten. [medeverdachte 1] noemt hij [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vroeg hem hoe hij aan zijn tas kwam. Vervolgens hoorde hij [verdachte] zeggen: “Ik vind het wel een mooi tasje dus geef maar hier.” [aangever 1] werd bang en vroeg hen om normaal te doen, maar hij hoorde vervolgens [medeverdachte 1] zeggen: “Dit gaan we wel doen. Dit is wat ik doe. Zo ben ik.” [aangever 1] voelde zich hierdoor bedreigd. Hij liep weg en hoorde [verdachte] toen zeggen: “Kom eens terug” en “Je gaat het nu geven.” [medeverdachte 1] zei vervolgens: “Je gaat nu die tas geven of ik steek je.” [aangever 1] pakte zijn fiets om weg te gaan en hij hoorde [medeverdachte 1] en [verdachte] zeggen: “Waar ga je heen, we zijn nog niet klaar met jou, kom terug.”
[verdachte] en [medeverdachte 1] kwamen op de scooter achter hem aan, [medeverdachte 1] reed en [verdachte] zat achterop. Zij zijn [aangever 1] enige tijd gevolgd en op een bepaald moment stopte [aangever 1] bij een fietsenwinkel. Opeens stond de scooter naast hem. [verdachte] stapte van de scooter af en zei: “Dit is je laatste kans, of je geeft het of we pakken hem.” [aangever 1] liep de fietsenwinkel in. In de fietsenwinkel heeft hij de medewerker om hulp gevraagd, zijn vader gebeld en verteld dat hij bedreigd werd.
De [getuige 2] heeft verklaard dat hij met een aantal vrienden, waaronder aangever, vanuit school naar de Deka Markt bij het Henri Dunantplein was gelopen. Er stond ook een andere groep jongens. Van die groep herkende hij onder andere [verdachte] en [medeverdachte 1] De hele groep van [medeverdachte 1] stond een beetje te kijken en te wijzen naar [aangever 1] . [aangever 1] had dure merkkleding aan. [medeverdachte 1] riep tegen [aangever 1] : “Kom ff hier”. [getuige 2] hoorde dat [medeverdachte 1] aan [aangever 1] vroeg waar hij zijn tas vandaan had en wat de tas had gekost. Kort daarna kwam [aangever 1] weer terug bij [getuige 2] en toen zei hij dat hij zich bedreigd voelde. Hij zei dat hij naar huis zou gaan en pakte zijn fiets. Toen hij wegfietste zag [getuige 2] dat [medeverdachte 1] en [verdachte] binnen een paar seconden achter hem aan gingen op de scooter. [getuige 2] had er geen goed gevoel over. [getuige 2] heeft later op de dag nog met [aangever 1] gebeld. Hij hoorde [aangever 1] zeggen dat [medeverdachte 1] gedreigd zou hebben om hem te steken met een mes.
De vader van [aangever 1] , [naam 1] , verklaarde door zijn zoon [aangever 1] te zijn gebeld. Aan de stem van [aangever 1] was te horen dat er iets goed mis was. [aangever 1] vertelde hem dat [medeverdachte 1] had gevraagd waar hij zijn tasje vandaan had. Hij en [verdachte] bedreigden [aangever 1] en zeiden dat hij zijn spullen moest afgeven, omdat zij anders hem zouden neersteken met een mes. [medeverdachte 1] voerde hiertoe het woord.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het tasje van [aangever 1] wilde hebben.
Hij wilde het van [aangever 1] kopen, maar die wilde het niet verkopen en toen heeft de verdachte gezegd “geef maar hier dan “. Hij heeft daarbij geen bedreigingen geuit, maar heeft verklaard dat het zou kunnen dat [aangever 1] wel bang van hem is geworden. Hij is samen met [medeverdachte 1] achterna [aangever 1] aangereden op de scooter. Toen [aangever 1] een winkel in ging, is [medeverdachte 1] achter hem aan gegaan, maar het is niet gelukt om het tasje te krijgen.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat [aangever 1] op 5 februari 2020 op het Henri Dunantplein in Hillegom door de verdachte en de medeverdachte is aangesproken en dat zij hebben geïnformeerd naar zijn tas. Hierna hebben zij beiden gezegd dat hij zijn tas moest geven. [medeverdachte 1] heeft daarbij gezegd dat hij [aangever 1] zou steken als hij de tas niet af zou geven. Uit de verklaring van de [getuige 2] blijkt dat [aangever 1] zich door het gebeuren bedreigd voelde. Hij is op de fiets gevlucht, waarna de verdachte en de medeverdachte hem zijn gevolgd op een scooter. Toen [aangever 1] stopte bij een fietsenwinkel heeft de verdachte nogmaals tegen hem gezegd dat hij zijn tas moest geven, waarna [aangever 1] de fietsenwinkel in is gelopen en zijn vader heeft gebeld. Tegen zijn vader heeft hij direct gezegd dat hij werd bedreigd en dat hij zijn spullen moest afgeven.
De verdachte ontkent [aangever 1] te hebben bedreigd, maar de rechtbank acht de voor het bewijs gebezigde verklaring van [aangever 1] consistent en betrouwbaar en deze verklaring vindt ook voldoende steun in de overige gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verdachte van de geuite bedreigingen vrij te spreken.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en de medeverdachte bedreigende woorden hebben geuit richting [aangever 1] om hem te bewegen zijn tas af te geven. De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, dat het bestanddeel medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 op dagvaarding 1, het medeplegen van een poging tot afpersing.
Feit 2
Op 6 februari 2020 omstreeks 13.06 uur kreeg de vader van [aangever 1] , [naam 1] een bericht via Facebook van ene [naam 2] . Hij ken deze persoon niet. De tekst van dit bericht was: ‘Yoooo, je had gisteren ballen toch. Kom vandaag je had geluk dat ik er niet bij was. Kom met een paar van je maten en dan ga je zien. Je wilt mijn neefje slaan toch, als jou niet kapot maak heet ik geen [naam 3] meer, geloof mij. Neem alles mee wat je mee wilt nemen. Ik zal er zijn, Rabopark Hillegom’.
Om 14.13 uur ontving hij het navolgende bericht: ’Zogenaamd je schiet eerder toch zou snel komen voordat het te laat is 3 kkr molotovs op je kkr zaak’.
[naam 1] heeft verklaard dat zijn bedrijf makkelijk te vinden is en dat hij van [aangever 1] hoorde dat deze jongens niet onbekend zijn met dit soort dingen. [naam 1] gaf aan wel bang te zijn dat zij daadwerkelijk uitvoering zouden geven aan hun bedreigingen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard zijn telefoon aan een ander, waarvan hij de naam niet wil noemen, te hebben uitgeleend. Hij was erbij aanwezig toen die ander via Facebook berichten aan de vader van [aangever 1] heeft gestuurd, maar hij heeft niet gezien wat de inhoud van die berichten was en hij wist niet dat ze de vader van [aangever 1] op die manier zouden bedreigen. Het account [naam 2] , waar de berichten mee zijn verzonden, zegt de verdachte niets. Volgens de verdachte heeft die jongen dat kennelijk nieuw aangemaakt. Hij, de verdachte, was wel degene die een akkefietje met de vader van [aangever 1] had.
De raadsvrouw heeft betoogd dat, gelet op de verklaring van de verdachte, niet is komen vast te staan dat de verdachte zich bedreigend tegenover [naam 1] heeft uitgelaten.
De rechtbank deelt de mening van de raadsvrouw niet.
De verdachte heeft zijn mobiele telefoon en zijn inlogcode aan een ander gegeven terwijl hij wist dat die ander berichten aan [naam 1] zou sturen, terwijl hij, de verdachte, degene was die problemen had met [naam 1] . De aan [naam 1] verstuurde berichten hadden ook betrekking op de gebeurtenissen die zich de dag daarvoor rond zijn zoon hadden afgespeeld. De verdachte was er ook bij aanwezig toen de berichten aan [naam 1] werden verzonden.
Er was, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader.
De enkele omstandigheid dat de verdachte niet van de precieze inhoud van de berichten op de hoogte was, maakt niet dat hij geen (voorwaardelijk) opzet had op de bedreiging van [naam 1] . De rechtbank acht feit 2 op dagvaarding 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
[aangever 10] heeft aangifte gedaan van een poging tot diefstal van haar tas met vuurwerk op 31 december 2019 omstreeks 20.45 uur in Hillegom.
De verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd en heeft verklaard dat hij op die dag en op dat tijdstip samen met [naam 4] en [aangever 9] in Lisse was.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte deze diefstal heeft gepleegd ontbreekt, nu het dossier naast de aangifte geen ander ondersteunend bewijs bevat.
De rechtbank acht feit 3 op dagvaarding 1 dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 4
[aangever 2] heeft aangifte gedaan en daarbij verklaard dat hij op 14 december 2020 samen met [aangever 3] bij de Poolse supermarkt in Hillegom was waar zij wat te drinken hadden gekocht. Zij werden aangeroepen door [verdachte] , en [aangever 9] . [aangever 2] vroeg aan de verdachte en [aangever 9] of zij ook iets wilden drinken. De verdachte wilde dat wel, maar had geen geld en vroeg om de bankpas van [aangever 2] , zodat hij wat te drinken kon halen. [aangever 2] heeft hem zijn bankpas gegeven, maar voelde zich niet op zijn gemak hierover. [aangever 2] vroeg vervolgens tot tweemaal toe zijn bankpas terug, maar de verdachte heeft deze niet teruggegeven. Van zijn moeder begreep [aangever 2] later dat € 4,70 was gepind.
[aangever 3] heeft verklaard dat de verdachte de bankpas van [aangever 2] afpakte en niet meer heeft teruggegeven.
De verdachte heeft bij de politie en ook ter zitting ontkend de bankpas van [aangever 2] in zijn bezit te hebben gehad. De verdachte heeft iets te eten en te drinken gehaald bij de Poolse Supermarkt, maar dit heeft hij met zijn eigen geld betaald. De verdachte heeft ook verklaard dat de ouders van [aangever 2] contact met hem hebben gezocht om de bankpas terug te geven, maar dat hij hem niet terug kon geven omdat hij hem niet had.
De rechtbank is, gelet op de aangifte en de verklaring van [aangever 3] , van oordeel dat vast staat dat [aangever 2] de bankpas aan de verdachte heeft gegeven, opdat deze iets te drinken en te eten kon kopen voor zichzelf en [aangever 9] , maar dat de verdachte deze bankpas vervolgens niet aan [aangever 2] heeft teruggegeven. De rechtbank kan niet vaststellen dat [aangever 9] enig aandeel in deze verduistering heeft gehad en acht medeplegen dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Het geldbedrag van € 120,- dat op een later moment ook van [aangever 2] zou zijn weggenomen kan niet als verduistering bewezen worden verklaard, omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat het de verdachte is geweest die dit geld uit de handen van aangever heeft ontvangen (om het te tellen) en dat het ook de verdachte is geweest die zich dit bedrag heeft toegeëigend. De rechtbank zal de verdachte van dit deel van het tenlastegelegde feit vrijspreken.
Feit 5
[aangever 2] en [aangever 3] hebben aangifte gedaan en hebben verklaard dat de verdachte hen op 15 december 2020 tegen hun achterhoofd heeft geslagen. Dit zou hebben plaatsgevonden terwijl er een spelletje werd gespeeld. Bij dit spelletje maak je met je wijsvinger en duim een rondje. Wie in het rondje kijkt, krijgt een klap in zijn nek of achterhoofd.
Volgens aangevers maakte de verdachte het rondje met zijn vingers. [aangever 2] keek automatisch in het rondje en kreeg een klap van de verdachte op zijn achterhoofd. De klap was echt hard en dit deed hem tintelend pijn in zijn nek. De verdachte deed het daarna nog twee keer en gaf [aangever 2] toen twee harde klappen op zijn achterhoofd. Dit deed veel pijn.
[aangever 9] maakte ook een rondje, [aangever 2] keek er weer in en kreeg een klap op zijn achterhoofd van [aangever 9] . Ook [aangever 3] werd door de verdachte met vlakke hand in zijn nek geslagen.
[aangever 3] heeft verklaard dat de verdachte voor hem stond en met zijn duim en wijsvinger een rondje maakte en tegen hem zei: ‘Kijk’. Toen [aangever 3] in het rondje keek, werd hij hard in zijn nek geslagen. Ook [aangever 2] werd geslagen. Dit waren echt harde klappen. [aangever 3] heeft verklaard twee klappen in zijn nek te hebben gehad, een van [aangever 9] en de tweede van de verdachte. De verdachte sloeg zo hard dat [aangever 3] daar tijdens zijn aanvullende verhoor nog rillingen van kreeg.
[aangever 9] heeft verklaard dat hij en de verdachte het spelletje speelden met de aangevers.
De verdachte heeft bij de politie en ter zitting ontkend [aangever 2] en [aangever 3] te hebben geslagen. Hij kent het spelletje wel, maar heeft niet meegedaan. Omdat hij na een ongeluk in november 2020 een schedelbreuk heeft gehad, kan een klap op zijn hoofd gevaarlijk zijn. Reden waarom de verdachte niet aan dat spelletje meedoet.
De rechtbank heeft geen reden om aan de gelijkluidende verklaringen van de aangevers te twijfelen. Dit betekent dat de rechtbank feit 5 op dagvaarding 1, de mishandeling van [aangever 2] en [aangever 3] door de verdachte en [aangever 9] wettig en overtuigend bewezen acht.
Feiten 6 en 7
[aangever 4], [aangever 3] ), [aangever 5] )en [aangever 6]hebben aangifte van (poging) afpersing gedaan. Zij hebben verklaard dat de verdachte en [aangever 9] diverse malen zeiden dat ze waardevolle spullen moesten afgeven of geld aan hen moesten geven, omdat de verdachte en [aangever 9] vonden dat ze hadden geholpen bij een conflict.
De rechtbank begrijpt de achtergrond van en aanleiding voor het incident aldus. [aangever 3] had zijn vape uitgeleend aan ene [naam 5] . [aangever 5] en [aangever 6] gooiden uit wraak de fiets van [naam 5] in de sloot.
Op 12 december 2020 kwam het in de Dekamarkt garage in Hillegom tot een gevecht tussen [naam 5] en [aangever 3] . Na dat gevecht vroeg [aangever 3] [aangever 9] en de verdachte om hulp. [aangever 9] en de verdachte wilden dat [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] (en [aangever 3] meegingen naar het huis van [naam 5] in Lisse. Die was niet thuis, en vervolgens gingen ze naar het huis van [naam 6] , een vriend van [naam 5] , waar [naam 5] wel zou zijn.
Terug in Hillegom willen de verdachte en [aangever 9] bedankt worden voor hun steun.
De aangevers moesten hun zakken leegmaken. Als ze dat niet zouden doen, dan zouden ze in elkaar worden geslagen. Ook werd gezegd dat zij anders hun tandjes op de grond zouden vinden. De verdachte en [aangever 9] waren ook fysiek dreigend en intimiderend. Ze gingen dicht bij [aangever 4] , [aangever 3] , [aangever 5] en [aangever 6] staan. [aangever 4] , [aangever 3] , [aangever 5] en [aangever 6] waren alle vier bang dat de verdachte en [aangever 9] hen in elkaar zouden slaan. [aangever 5] gaf zijn Airpods af, [aangever 6] sigaretten en € 5. [aangever 3] en [aangever 4] gaven niets, want zij hadden niets van waarde.
De verdachte heeft bij de politie en op zitting ontkend iets met deze feiten te maken te hebben gehad. De verdachte heeft verklaard [aangever 3] wel geholpen te hebben door mee te gaan om met [naam 5] te praten, maar daarna de jongens niet gevraagd te hebben om bedankt te worden met waardevolle spullen of geld. Hij, de verdachte, wilde niets hebben, maar [aangever 9] wel. [aangever 9] heeft [aangever 5] over gehaald om de Airpods aan hem te geven en de verdachte stond daar wel bij. Hij heeft zich er verder niet mee bemoeid. Ook heeft [aangever 6] sigaretten en geld aan [aangever 9] gegeven. De verdachte heeft verklaard niet te weten waarom de jongens hen allemaal beschuldigen.
De verklaring van de verdachte dat hij niets wilde hebben voor zijn hulp, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Van tegenstrijdigheden in de aangiftes is de rechtbank niets gebleken.
De rechtbank acht op grond van de aangiftes van [aangever 4] , [aangever 3] , [aangever 5] en [aangever 6] , in onderling verband en samenhang bezien, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [aangever 4] en [aangever 3] , feit 6 op dagvaarding 1, en aan een voltooide afpersing van [aangever 5] en [aangever 6] , feit 7 op dagvaarding 1. Deze feiten heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, samen en in vereniging met [aangever 9] gepleegd.
Feit 8
Op maandag 4 januari 2021, omstreeks 15.00 uur, had [aangever 3] afgesproken met [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] . Hij wilde nog wat halen bij Albert Heijn in Hillegom. Toen hij de winkel binnen wilde lopen, stonden de verdachte en [naam 4] achter hem. Hij moest met de verdachte en [naam 4] meelopen naar de schoenenwinkel. De verdachte zei: ’Jij krijgt een boete van mij. Jij probeert mij te naaien.’ De verdachte wilde [aangever 3] de schuld geven van het incident met het geld en de bankpas van [aangever 2] . De vader van [aangever 2] was bij de verdachte thuis geweest.
De verdachte zei dat [aangever 3] een boete van minimaal 200 euro kreeg. [aangever 3] probeerde het vertrouwen van de verdachte te krijgen, maar het was of betalen of zijn tanden lagen op de
grond. [aangever 3] moest het volgens de verdachte maar gaan regelen.
[aangever 3] is naar de parkeergarage gerend om zijn vrienden te waarschuwen. De verdachte was achter hem aangekomen en zei dat hij 200 euro verwachtte. Toen kwamen [aangever 5] , [aangever 4] en [aangever 6] aangerend. [aangever 4] was met de vader van [aangever 2] aan het bellen. Ze moesten allemaal bij de verdachte komen staan en de verdachte zei tegen hen allemaal dat ze een boete kregen. Iedereen gaf aan dat ze geen geld hadden.
De verdachte wilde weten wat voor waardevolle spullen zij bij zich hadden. Vervolgens moest iedereen zijn zakken leegmaken. [aangever 3] had zijn telefoon bij zich. In het telefoonhoesje zat zijn bankpas. Hij moest zijn telefoon afgeven aan de verdachte. [aangever 3] zou zijn telefoon pas terugkrijgen als hij zijn boete had betaald. Op dat moment kwam de vader van [aangever 2] aanrijden en toen gaf de verdachte de telefoon aan [aangever 3] terug en rende hard weg.
Ook [aangever 4], [aangever 5]en [aangever 6]verklaren dat de verdachte heeft gezegd dat [aangever 3] een boete van 200 euro moest betalen en dat [aangever 3] in de problemen zou komen als hij niet zou betalen en zij ook. Zij hebben allemaal hun zakken leeg moeten maken en [aangever 3] heeft zijn telefoon aan de verdachte moeten afgeven totdat hij de boete zou kunnen betalen. Toen de vader van [aangever 2] aan kwam rijden heeft de verdachte de telefoon aan [aangever 3] teruggegeven.
De verdachte heeft bij de politie ontkend iets met dit feit te maken te hebben gehad. Ter zitting heeft hij verklaard niet te hebben gezegd dat [aangever 3] een boete moest betalen. Hij heeft wel de telefoon van [aangever 3] afgepakt, maar deze ook weer terug gegeven. Volgens de verdachte
wilde hij met de telefoon van [aangever 3] de vader van [aangever 2] bellen. Hij wilde weten wat de vader van [aangever 2] tegen zijn moeder had gezegd en had zelf het telefoonnummer niet. Hij heeft de telefoon niet teruggegeven omdat de vader van [aangever 2] op dat moment kwam aangereden.
Hij, de verdachte, was op dat moment al weg.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte wederom niet geloofwaardig. De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaring van [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] te twijfelen, mede bezien in samenhang met de onder 4 tot en met 7 bewezenverklaarde feiten.
De verdachte zocht steeds de confrontatie met genoemde jongens op en heeft op 4 januari 2021 dwang uitgeoefend op [aangever 3] om iets te dulden, namelijk het afgeven van zijn telefoon, met daarin zijn bankpas. Dat [naam 4] daar iets aan heeft bijgedragen is niet gebleken.
Feit 8 op dagvaarding 1 is, in gewijzigde vorm, wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding 2
Feit 1
[aangever 11] heeft aangifte gedaan van afpersing door de verdachte op
27 december 2019 te Hillegom. De verdachte, die [aangever 11] herkende van jongerencentrum Solution, was dichtbij [aangever 11] gaan staan, keek heel boos naar [aangever 11] , trok zijn rechterhand naar achteren met een gebalde vuist en zei: ‘Geef nu je spullen anders sla ik je tanden uit je bek’. [aangever 11] werd toen heel bang van hem en heeft toen geld, ongeveer 15 euro, uit zijn vest gepakt en dit op de grond laten vallen. Hij zag dat de verdachte het geld opraapte. De verdachte wilde ook de fiets van [aangever 11] meenemen, maar [naam 4] heeft dit voorkomen.
De verdachte heeft bij de politie en ook ter zitting verklaard dat hij zich niets van dit feit kan herinneren. Eerder dat jaar heeft hij wel ruzie gehad met [aangever 11] , maar daarna heeft hij [aangever 11] niet meer gezien.
Hoewel de werkwijze wat betreft het bij dagvaarding 2 onder 1 ten laste gelegde feit sterk lijkt op de werkwijze van de verdachte bij de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de afpersing heeft gepleegd ontbreekt, nu het dossier naast de aangifte geen ander ondersteunend bewijs bevat.
De rechtbank acht feit 1 op dagvaarding 2 dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 2
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit heeft bekend. De verdachte heeft na die verklaring geen andere verklaringen afgelegd die daarmee strijdig zijn. Ook heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter zitting van 22 juli 2021;
- de verklaring van de verdachte, d.d. 9 februari 2019, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500-2019034699-7 (p. 27-30);
- de aangifte van [aangever 7] , d.d. 7 februari 2019, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500-2019034699-1 (p. 9-11);
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2019, met bijlagen, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500-2019034699-5 (p. 20-26).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2 op dagvaarding 2, de mishandeling van
[aangever 7] op 31 januari 2019 te Hillegom door hem meerdere malen in zijn gezicht te slaan.