ECLI:NL:RBDHA:2021:8732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
09/837115-20 ea
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Poging tot afpersing, voltooide afpersing, bedreiging en mishandeling door verdachte tegen jongere slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke procedure tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder pogingen tot afpersing, voltooide afpersing, bedreiging met geweld en mishandeling. De verdachte, geboren in 2003, heeft samen met een medeverdachte verschillende slachtoffers, die aanzienlijk jonger waren, bedreigd en mishandeld. De feiten vonden plaats in de periode van 27 december 2019 tot en met 4 januari 2021 in Hillegom en Bennebroek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing en eenmaal aan voltooide afpersing. Daarnaast is hij veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft een jeugddetentie van 250 dagen opgelegd gekregen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden bevolen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte heeft in het verleden al eerder gewelds- en vermogensdelicten gepleegd, wat de rechtbank heeft meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/837115-20; 09/852078-20 (t.t.g.)
Datum uitspraak 5 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2003,
verblijvende in [adres 1]
,
advocaat: mr. A.M.C. van Bremen te Leiden.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 februari 2021, 22 april 2021 en 10 juni 2021 (allen pro forma) en 22 juli 2021 (inhoudelijke behandeling).

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat, ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 27 december 2019 tot en met 4 januari 2021 in Hillegom of Bennebroek alleen dan wel samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een tiental strafbare feiten. De feiten zijn ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 09/837115-20 (dagvaarding 1) en in de zaak met parketnummer 09/852078-20 (dagvaarding 2). Op dagvaarding 1 staan een afpersing (feit 7) en twee pogingen daartoe (feit 1 en feit 6), een bedreiging (feit 2), diefstal (feit 3), verduistering (feit 4), mishandeling (feit 5) en het uitoefenen van dwang om iets te doen, niet te doen en/of te dulden (feit 8) vermeld. Op dagvaarding 2 staat wederom een afpersing (feit 1) en ook een mishandeling (feit 2) vermeld.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. N. Bakker, heeft geëist dat de rechtbank de verdachte vrij zal spreken van feit 3 op dagvaarding 1 en feit 1 op dagvaarding 2, nu het wettig en overtuigend bewijs voor deze feiten ontbreekt, en dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte de op dagvaarding 1 onder 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 8 en op dagvaarding 2 onder 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De officier van justitie heeft daarbij wat betreft feit 1 op dagvaarding 1 naar voren gebracht dat de verdachte ter zitting heeft bekend dat hij het tasje van aangever J. Hofmans wilde hebben en dat hij hem samen met [medeverdachte 1] wel achterna is gereden op de scooter, maar dat hij geen bedreigingen heeft geuit. Gelet op de aangifte en de verklaringen van de [getuige 1] en [getuige 2] is de officier van justitie van mening dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het medeplegen van de poging afpersing inclusief de bedreigingen. [medeverdachte 1] is volgens de officier van justitie bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2021 hiervoor reeds veroordeeld.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat er met zijn telefoon berichten zijn gestuurd naar de vader van [aangever 1] en dat hij hier ook van wist, maar dat hij niet wist wat de inhoud van deze berichten was. De officier van justitie is van mening dat feit 2 op dagvaarding 1 wettig en overtuigend bewezen is, temeer nu de verdachte degene was die een akkefietje had met de vader van [aangever 1] .
Wat betreft feit 4 op dagvaarding 1 is de officier van justitie van mening dat de verdachte de bankpas en het geld van [aangever 2] heeft verduisterd door de bankpas en het geld aan te nemen en niet terug te geven. Hij heeft dit alleen gedaan. De officier van justitie heeft aangegeven de aangifte te volgen en daarnaast de verklaring van [aangever 3] , omdat zij niet aan deze verklaringen twijfelt. Feit 5 op dagvaarding 1, de mishandeling van [aangever 2] en [aangever 3] vindt de officier van justitie daarom ook bewezen. Het handelen van de verdachte en [aangever 9] ging verder dan alleen een spelletje. De aangevers hadden allebei pijn.
Ook de poging afpersing van [aangever 4] en [aangever 3] en de voltooide afpersing van
[aangever 5] en [aangever 6] op 12 december 2020, ten laste gelegd op dagvaarding 1 als de feiten 6 en 7 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Alle aangevers verklaren dat de verdachte en [aangever 9] om hun spullen vroegen en dat zij daarbij bedreigd en geïntimideerd werden. De officier van justitie heeft aangegeven geen reden te hebben aan deze verklaringen te twijfelen. [aangever 5] en [aangever 6] hebben ook daadwerkelijk Airpods en geld afgegeven, de andere twee niet. Volgens de officier van justitie was er sprake van medeplegen, maar had de verdachte de grootste rol.
Wat betreft feit 8 op dagvaarding 1 is de officier van justitie, na wijziging van de tenlastelegging, van mening dat de verdachte de telefoon van [aangever 3] heeft afgepakt en dat hij dit alleen heeft gedaan. Het feit was al voltooid voordat de vader van [aangever 2] aan kwam, waarna de verdachte de telefoon weer aan [aangever 3] heeft terug gegeven.
Feit 2 op dagvaarding 2 is op camerabeelden van het Fioretti College in Hillegom te zien en de verdachte heeft zichzelf ook op deze beelden herkend. De mishandeling van [aangever 7]
kan volgens de officier van justitie dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de op dagvaarding 1 onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 vermelde feiten en het op dagvaarding 2 onder 1 vermelde feit zal worden vrijgesproken, nu voor al deze feiten het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Feit 1 op dagvaarding 1 kan, aldus de raadsvrouw wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, met uitzondering van de verbale bedreiging van [aangever 1] . Ook feit 2 op dagvaarding 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, nu de verdachte zichzelf op de camerabeelden heeft herkend en heeft erkend dat het kan zijn dat hij de aangever een of tweemaal heeft geslagen.
De raadsvrouw heeft wat betreft feit 2 op dagvaarding 1 betoogd dat de bedreigende berichten aan de vader van [aangever 1] met de telefoon van de verdachte zijn verzonden en dat de verdachte ook wist dat de berichten waren verzonden, maar niet wat de precieze inhoud daarvan was. De raadsvrouw heeft betoogd dat dan ook niet is komen vast te staan dat de verdachte zich bedreigend tegenover de vader van [aangever 1] heeft uitgelaten.
Voorts is door de raadsvrouw betoogd dat de verdachte ten tijde van feit 3 op dagvaarding 1 niet in Hillegom aanwezig was, maar dat hij, zoals hij ter zitting ook heeft verklaard, samen met twee vrienden in Lisse was.
De raadsvrouw heeft ook betoogd dat de verdachte de op dagvaarding 1 onder 4, 5, 6, 7, vermelde feiten ontkent en dat de verklaringen in het dossier tegenstrijdig zijn en niet in lijn met elkaar. Het is telkens dezelfde groep jongens die de verdachte beschuldigt. De raadsvrouw heeft verder aangegeven dat de verdachte de feiten ook wel zou hebben bekend als hij de feiten zou hebben gepleegd.
Wat betreft feit 1 op dagvaarding 2 heeft de verdachte meegedeeld dat hij eerder in 2019 wel ruzie heeft gehad met [aangever 8] , maar dat hij hem daarna nooit meer heeft gezien. Naast de aangifte en de verklaring van de verdachte bevat het dossier geen ander ondersteunend bewijs, zodat verdachte van dit feit zou moeten worden vrijgesproken.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Dagvaarding 1 [1]
Feit 1
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 5 februari 2020 op het Henri Dunantplein in Hillegom werd aangesproken door jongens van wie hij later hoorde dat zij [medeverdachte 1] en [verdachte] heetten. [medeverdachte 1] noemt hij [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vroeg hem hoe hij aan zijn tas kwam. Vervolgens hoorde hij [verdachte] zeggen: “Ik vind het wel een mooi tasje dus geef maar hier.” [aangever 1] werd bang en vroeg hen om normaal te doen, maar hij hoorde vervolgens [medeverdachte 1] zeggen: “Dit gaan we wel doen. Dit is wat ik doe. Zo ben ik.” [aangever 1] voelde zich hierdoor bedreigd. Hij liep weg en hoorde [verdachte] toen zeggen: “Kom eens terug” en “Je gaat het nu geven.” [medeverdachte 1] zei vervolgens: “Je gaat nu die tas geven of ik steek je.” [aangever 1] pakte zijn fiets om weg te gaan en hij hoorde [medeverdachte 1] en [verdachte] zeggen: “Waar ga je heen, we zijn nog niet klaar met jou, kom terug.”
[verdachte] en [medeverdachte 1] kwamen op de scooter achter hem aan, [medeverdachte 1] reed en [verdachte] zat achterop. Zij zijn [aangever 1] enige tijd gevolgd en op een bepaald moment stopte [aangever 1] bij een fietsenwinkel. Opeens stond de scooter naast hem. [verdachte] stapte van de scooter af en zei: “Dit is je laatste kans, of je geeft het of we pakken hem.” [aangever 1] liep de fietsenwinkel in. In de fietsenwinkel heeft hij de medewerker om hulp gevraagd, zijn vader gebeld en verteld dat hij bedreigd werd. [2]
De [getuige 2] heeft verklaard dat hij met een aantal vrienden, waaronder aangever, vanuit school naar de Deka Markt bij het Henri Dunantplein was gelopen. Er stond ook een andere groep jongens. Van die groep herkende hij onder andere [verdachte] en [medeverdachte 1] De hele groep van [medeverdachte 1] stond een beetje te kijken en te wijzen naar [aangever 1] . [aangever 1] had dure merkkleding aan. [medeverdachte 1] riep tegen [aangever 1] : “Kom ff hier”. [getuige 2] hoorde dat [medeverdachte 1] aan [aangever 1] vroeg waar hij zijn tas vandaan had en wat de tas had gekost. Kort daarna kwam [aangever 1] weer terug bij [getuige 2] en toen zei hij dat hij zich bedreigd voelde. Hij zei dat hij naar huis zou gaan en pakte zijn fiets. Toen hij wegfietste zag [getuige 2] dat [medeverdachte 1] en [verdachte] binnen een paar seconden achter hem aan gingen op de scooter. [getuige 2] had er geen goed gevoel over. [getuige 2] heeft later op de dag nog met [aangever 1] gebeld. Hij hoorde [aangever 1] zeggen dat [medeverdachte 1] gedreigd zou hebben om hem te steken met een mes. [3]
De vader van [aangever 1] , [naam 1] , verklaarde door zijn zoon [aangever 1] te zijn gebeld. Aan de stem van [aangever 1] was te horen dat er iets goed mis was. [aangever 1] vertelde hem dat [medeverdachte 1] had gevraagd waar hij zijn tasje vandaan had. Hij en [verdachte] bedreigden [aangever 1] en zeiden dat hij zijn spullen moest afgeven, omdat zij anders hem zouden neersteken met een mes. [medeverdachte 1] voerde hiertoe het woord. [4]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het tasje van [aangever 1] wilde hebben.
Hij wilde het van [aangever 1] kopen, maar die wilde het niet verkopen en toen heeft de verdachte gezegd “geef maar hier dan “. Hij heeft daarbij geen bedreigingen geuit, maar heeft verklaard dat het zou kunnen dat [aangever 1] wel bang van hem is geworden. Hij is samen met [medeverdachte 1] achterna [aangever 1] aangereden op de scooter. Toen [aangever 1] een winkel in ging, is [medeverdachte 1] achter hem aan gegaan, maar het is niet gelukt om het tasje te krijgen. [5]
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat [aangever 1] op 5 februari 2020 op het Henri Dunantplein in Hillegom door de verdachte en de medeverdachte is aangesproken en dat zij hebben geïnformeerd naar zijn tas. Hierna hebben zij beiden gezegd dat hij zijn tas moest geven. [medeverdachte 1] heeft daarbij gezegd dat hij [aangever 1] zou steken als hij de tas niet af zou geven. Uit de verklaring van de [getuige 2] blijkt dat [aangever 1] zich door het gebeuren bedreigd voelde. Hij is op de fiets gevlucht, waarna de verdachte en de medeverdachte hem zijn gevolgd op een scooter. Toen [aangever 1] stopte bij een fietsenwinkel heeft de verdachte nogmaals tegen hem gezegd dat hij zijn tas moest geven, waarna [aangever 1] de fietsenwinkel in is gelopen en zijn vader heeft gebeld. Tegen zijn vader heeft hij direct gezegd dat hij werd bedreigd en dat hij zijn spullen moest afgeven.
De verdachte ontkent [aangever 1] te hebben bedreigd, maar de rechtbank acht de voor het bewijs gebezigde verklaring van [aangever 1] consistent en betrouwbaar en deze verklaring vindt ook voldoende steun in de overige gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verdachte van de geuite bedreigingen vrij te spreken.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en de medeverdachte bedreigende woorden hebben geuit richting [aangever 1] om hem te bewegen zijn tas af te geven. De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, dat het bestanddeel medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 op dagvaarding 1, het medeplegen van een poging tot afpersing.
Feit 2
Op 6 februari 2020 omstreeks 13.06 uur kreeg de vader van [aangever 1] , [naam 1] een bericht via Facebook van ene [naam 2] . Hij ken deze persoon niet. De tekst van dit bericht was: ‘Yoooo, je had gisteren ballen toch. Kom vandaag je had geluk dat ik er niet bij was. Kom met een paar van je maten en dan ga je zien. Je wilt mijn neefje slaan toch, als jou niet kapot maak heet ik geen [naam 3] meer, geloof mij. Neem alles mee wat je mee wilt nemen. Ik zal er zijn, Rabopark Hillegom’.
Om 14.13 uur ontving hij het navolgende bericht: ’Zogenaamd je schiet eerder toch zou snel komen voordat het te laat is 3 kkr molotovs op je kkr zaak’.
[naam 1] heeft verklaard dat zijn bedrijf makkelijk te vinden is en dat hij van [aangever 1] hoorde dat deze jongens niet onbekend zijn met dit soort dingen. [naam 1] gaf aan wel bang te zijn dat zij daadwerkelijk uitvoering zouden geven aan hun bedreigingen. [6]
De verdachte heeft ter zitting verklaard zijn telefoon aan een ander, waarvan hij de naam niet wil noemen, te hebben uitgeleend. Hij was erbij aanwezig toen die ander via Facebook berichten aan de vader van [aangever 1] heeft gestuurd, maar hij heeft niet gezien wat de inhoud van die berichten was en hij wist niet dat ze de vader van [aangever 1] op die manier zouden bedreigen. Het account [naam 2] , waar de berichten mee zijn verzonden, zegt de verdachte niets. Volgens de verdachte heeft die jongen dat kennelijk nieuw aangemaakt. Hij, de verdachte, was wel degene die een akkefietje met de vader van [aangever 1] had. [7]
De raadsvrouw heeft betoogd dat, gelet op de verklaring van de verdachte, niet is komen vast te staan dat de verdachte zich bedreigend tegenover [naam 1] heeft uitgelaten.
De rechtbank deelt de mening van de raadsvrouw niet.
De verdachte heeft zijn mobiele telefoon en zijn inlogcode aan een ander gegeven terwijl hij wist dat die ander berichten aan [naam 1] zou sturen, terwijl hij, de verdachte, degene was die problemen had met [naam 1] . De aan [naam 1] verstuurde berichten hadden ook betrekking op de gebeurtenissen die zich de dag daarvoor rond zijn zoon hadden afgespeeld. De verdachte was er ook bij aanwezig toen de berichten aan [naam 1] werden verzonden.
Er was, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader.
De enkele omstandigheid dat de verdachte niet van de precieze inhoud van de berichten op de hoogte was, maakt niet dat hij geen (voorwaardelijk) opzet had op de bedreiging van [naam 1] . De rechtbank acht feit 2 op dagvaarding 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
[aangever 10] heeft aangifte gedaan van een poging tot diefstal van haar tas met vuurwerk op 31 december 2019 omstreeks 20.45 uur in Hillegom.
De verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd en heeft verklaard dat hij op die dag en op dat tijdstip samen met [naam 4] en [aangever 9] in Lisse was.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte deze diefstal heeft gepleegd ontbreekt, nu het dossier naast de aangifte geen ander ondersteunend bewijs bevat.
De rechtbank acht feit 3 op dagvaarding 1 dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 4
[aangever 2] heeft aangifte gedaan en daarbij verklaard dat hij op 14 december 2020 samen met [aangever 3] bij de Poolse supermarkt in Hillegom was waar zij wat te drinken hadden gekocht. Zij werden aangeroepen door [verdachte] , en [aangever 9] . [aangever 2] vroeg aan de verdachte en [aangever 9] of zij ook iets wilden drinken. De verdachte wilde dat wel, maar had geen geld en vroeg om de bankpas van [aangever 2] , zodat hij wat te drinken kon halen. [aangever 2] heeft hem zijn bankpas gegeven, maar voelde zich niet op zijn gemak hierover. [aangever 2] vroeg vervolgens tot tweemaal toe zijn bankpas terug, maar de verdachte heeft deze niet teruggegeven. Van zijn moeder begreep [aangever 2] later dat € 4,70 was gepind. [8]
[aangever 3] heeft verklaard dat de verdachte de bankpas van [aangever 2] afpakte en niet meer heeft teruggegeven. [9]
De verdachte heeft bij de politie en ook ter zitting ontkend de bankpas van [aangever 2] in zijn bezit te hebben gehad. De verdachte heeft iets te eten en te drinken gehaald bij de Poolse Supermarkt, maar dit heeft hij met zijn eigen geld betaald. De verdachte heeft ook verklaard dat de ouders van [aangever 2] contact met hem hebben gezocht om de bankpas terug te geven, maar dat hij hem niet terug kon geven omdat hij hem niet had. [10]
De rechtbank is, gelet op de aangifte en de verklaring van [aangever 3] , van oordeel dat vast staat dat [aangever 2] de bankpas aan de verdachte heeft gegeven, opdat deze iets te drinken en te eten kon kopen voor zichzelf en [aangever 9] , maar dat de verdachte deze bankpas vervolgens niet aan [aangever 2] heeft teruggegeven. De rechtbank kan niet vaststellen dat [aangever 9] enig aandeel in deze verduistering heeft gehad en acht medeplegen dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Het geldbedrag van € 120,- dat op een later moment ook van [aangever 2] zou zijn weggenomen kan niet als verduistering bewezen worden verklaard, omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat het de verdachte is geweest die dit geld uit de handen van aangever heeft ontvangen (om het te tellen) en dat het ook de verdachte is geweest die zich dit bedrag heeft toegeëigend. De rechtbank zal de verdachte van dit deel van het tenlastegelegde feit vrijspreken.
Feit 5
[aangever 2] en [aangever 3] hebben aangifte gedaan en hebben verklaard dat de verdachte hen op 15 december 2020 tegen hun achterhoofd heeft geslagen. Dit zou hebben plaatsgevonden terwijl er een spelletje werd gespeeld. Bij dit spelletje maak je met je wijsvinger en duim een rondje. Wie in het rondje kijkt, krijgt een klap in zijn nek of achterhoofd.
Volgens aangevers maakte de verdachte het rondje met zijn vingers. [aangever 2] keek automatisch in het rondje en kreeg een klap van de verdachte op zijn achterhoofd. De klap was echt hard en dit deed hem tintelend pijn in zijn nek. De verdachte deed het daarna nog twee keer en gaf [aangever 2] toen twee harde klappen op zijn achterhoofd. Dit deed veel pijn.
[aangever 9] maakte ook een rondje, [aangever 2] keek er weer in en kreeg een klap op zijn achterhoofd van [aangever 9] . Ook [aangever 3] werd door de verdachte met vlakke hand in zijn nek geslagen. [11] [12]
[aangever 3] heeft verklaard dat de verdachte voor hem stond en met zijn duim en wijsvinger een rondje maakte en tegen hem zei: ‘Kijk’. Toen [aangever 3] in het rondje keek, werd hij hard in zijn nek geslagen. Ook [aangever 2] werd geslagen. Dit waren echt harde klappen. [aangever 3] heeft verklaard twee klappen in zijn nek te hebben gehad, een van [aangever 9] en de tweede van de verdachte. De verdachte sloeg zo hard dat [aangever 3] daar tijdens zijn aanvullende verhoor nog rillingen van kreeg. [13] [14]
[aangever 9] heeft verklaard dat hij en de verdachte het spelletje speelden met de aangevers. [15]
De verdachte heeft bij de politie en ter zitting ontkend [aangever 2] en [aangever 3] te hebben geslagen. Hij kent het spelletje wel, maar heeft niet meegedaan. Omdat hij na een ongeluk in november 2020 een schedelbreuk heeft gehad, kan een klap op zijn hoofd gevaarlijk zijn. Reden waarom de verdachte niet aan dat spelletje meedoet. [16]
De rechtbank heeft geen reden om aan de gelijkluidende verklaringen van de aangevers te twijfelen. Dit betekent dat de rechtbank feit 5 op dagvaarding 1, de mishandeling van [aangever 2] en [aangever 3] door de verdachte en [aangever 9] wettig en overtuigend bewezen acht.
Feiten 6 en 7
[aangever 4] [17] , [aangever 3] ) [18] , [aangever 5] ) [19] en [aangever 6] [20] hebben aangifte van (poging) afpersing gedaan. Zij hebben verklaard dat de verdachte en [aangever 9] diverse malen zeiden dat ze waardevolle spullen moesten afgeven of geld aan hen moesten geven, omdat de verdachte en [aangever 9] vonden dat ze hadden geholpen bij een conflict.
De rechtbank begrijpt de achtergrond van en aanleiding voor het incident aldus. [aangever 3] had zijn vape uitgeleend aan ene [naam 5] . [aangever 5] en [aangever 6] gooiden uit wraak de fiets van [naam 5] in de sloot.
Op 12 december 2020 kwam het in de Dekamarkt garage in Hillegom tot een gevecht tussen [naam 5] en [aangever 3] . Na dat gevecht vroeg [aangever 3] [aangever 9] en de verdachte om hulp. [aangever 9] en de verdachte wilden dat [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] (en [aangever 3] meegingen naar het huis van [naam 5] in Lisse. Die was niet thuis, en vervolgens gingen ze naar het huis van [naam 6] , een vriend van [naam 5] , waar [naam 5] wel zou zijn.
Terug in Hillegom willen de verdachte en [aangever 9] bedankt worden voor hun steun.
De aangevers moesten hun zakken leegmaken. Als ze dat niet zouden doen, dan zouden ze in elkaar worden geslagen. Ook werd gezegd dat zij anders hun tandjes op de grond zouden vinden. De verdachte en [aangever 9] waren ook fysiek dreigend en intimiderend. Ze gingen dicht bij [aangever 4] , [aangever 3] , [aangever 5] en [aangever 6] staan. [aangever 4] , [aangever 3] , [aangever 5] en [aangever 6] waren alle vier bang dat de verdachte en [aangever 9] hen in elkaar zouden slaan. [aangever 5] gaf zijn Airpods af, [aangever 6] sigaretten en € 5. [aangever 3] en [aangever 4] gaven niets, want zij hadden niets van waarde.
De verdachte heeft bij de politie en op zitting ontkend iets met deze feiten te maken te hebben gehad. De verdachte heeft verklaard [aangever 3] wel geholpen te hebben door mee te gaan om met [naam 5] te praten, maar daarna de jongens niet gevraagd te hebben om bedankt te worden met waardevolle spullen of geld. Hij, de verdachte, wilde niets hebben, maar [aangever 9] wel. [aangever 9] heeft [aangever 5] over gehaald om de Airpods aan hem te geven en de verdachte stond daar wel bij. Hij heeft zich er verder niet mee bemoeid. Ook heeft [aangever 6] sigaretten en geld aan [aangever 9] gegeven. De verdachte heeft verklaard niet te weten waarom de jongens hen allemaal beschuldigen. [21]
De verklaring van de verdachte dat hij niets wilde hebben voor zijn hulp, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Van tegenstrijdigheden in de aangiftes is de rechtbank niets gebleken.
De rechtbank acht op grond van de aangiftes van [aangever 4] , [aangever 3] , [aangever 5] en [aangever 6] , in onderling verband en samenhang bezien, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [aangever 4] en [aangever 3] , feit 6 op dagvaarding 1, en aan een voltooide afpersing van [aangever 5] en [aangever 6] , feit 7 op dagvaarding 1. Deze feiten heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, samen en in vereniging met [aangever 9] gepleegd.
Feit 8
Op maandag 4 januari 2021, omstreeks 15.00 uur, had [aangever 3] afgesproken met [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] . Hij wilde nog wat halen bij Albert Heijn in Hillegom. Toen hij de winkel binnen wilde lopen, stonden de verdachte en [naam 4] achter hem. Hij moest met de verdachte en [naam 4] meelopen naar de schoenenwinkel. De verdachte zei: ’Jij krijgt een boete van mij. Jij probeert mij te naaien.’ De verdachte wilde [aangever 3] de schuld geven van het incident met het geld en de bankpas van [aangever 2] . De vader van [aangever 2] was bij de verdachte thuis geweest.
De verdachte zei dat [aangever 3] een boete van minimaal 200 euro kreeg. [aangever 3] probeerde het vertrouwen van de verdachte te krijgen, maar het was of betalen of zijn tanden lagen op de
grond. [aangever 3] moest het volgens de verdachte maar gaan regelen.
[aangever 3] is naar de parkeergarage gerend om zijn vrienden te waarschuwen. De verdachte was achter hem aangekomen en zei dat hij 200 euro verwachtte. Toen kwamen [aangever 5] , [aangever 4] en [aangever 6] aangerend. [aangever 4] was met de vader van [aangever 2] aan het bellen. Ze moesten allemaal bij de verdachte komen staan en de verdachte zei tegen hen allemaal dat ze een boete kregen. Iedereen gaf aan dat ze geen geld hadden.
De verdachte wilde weten wat voor waardevolle spullen zij bij zich hadden. Vervolgens moest iedereen zijn zakken leegmaken. [aangever 3] had zijn telefoon bij zich. In het telefoonhoesje zat zijn bankpas. Hij moest zijn telefoon afgeven aan de verdachte. [aangever 3] zou zijn telefoon pas terugkrijgen als hij zijn boete had betaald. Op dat moment kwam de vader van [aangever 2] aanrijden en toen gaf de verdachte de telefoon aan [aangever 3] terug en rende hard weg. [22]
Ook [aangever 4] [23] , [aangever 5] [24] en [aangever 6] [25] verklaren dat de verdachte heeft gezegd dat [aangever 3] een boete van 200 euro moest betalen en dat [aangever 3] in de problemen zou komen als hij niet zou betalen en zij ook. Zij hebben allemaal hun zakken leeg moeten maken en [aangever 3] heeft zijn telefoon aan de verdachte moeten afgeven totdat hij de boete zou kunnen betalen. Toen de vader van [aangever 2] aan kwam rijden heeft de verdachte de telefoon aan [aangever 3] teruggegeven.
De verdachte heeft bij de politie ontkend iets met dit feit te maken te hebben gehad. Ter zitting heeft hij verklaard niet te hebben gezegd dat [aangever 3] een boete moest betalen. Hij heeft wel de telefoon van [aangever 3] afgepakt, maar deze ook weer terug gegeven. Volgens de verdachte
wilde hij met de telefoon van [aangever 3] de vader van [aangever 2] bellen. Hij wilde weten wat de vader van [aangever 2] tegen zijn moeder had gezegd en had zelf het telefoonnummer niet. Hij heeft de telefoon niet teruggegeven omdat de vader van [aangever 2] op dat moment kwam aangereden.
Hij, de verdachte, was op dat moment al weg. [26]
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte wederom niet geloofwaardig. De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaring van [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] te twijfelen, mede bezien in samenhang met de onder 4 tot en met 7 bewezenverklaarde feiten.
De verdachte zocht steeds de confrontatie met genoemde jongens op en heeft op 4 januari 2021 dwang uitgeoefend op [aangever 3] om iets te dulden, namelijk het afgeven van zijn telefoon, met daarin zijn bankpas. Dat [naam 4] daar iets aan heeft bijgedragen is niet gebleken.
Feit 8 op dagvaarding 1 is, in gewijzigde vorm, wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding 2
Feit 1
[aangever 11] heeft aangifte gedaan van afpersing door de verdachte op
27 december 2019 te Hillegom. De verdachte, die [aangever 11] herkende van jongerencentrum Solution, was dichtbij [aangever 11] gaan staan, keek heel boos naar [aangever 11] , trok zijn rechterhand naar achteren met een gebalde vuist en zei: ‘Geef nu je spullen anders sla ik je tanden uit je bek’. [aangever 11] werd toen heel bang van hem en heeft toen geld, ongeveer 15 euro, uit zijn vest gepakt en dit op de grond laten vallen. Hij zag dat de verdachte het geld opraapte. De verdachte wilde ook de fiets van [aangever 11] meenemen, maar [naam 4] heeft dit voorkomen.
De verdachte heeft bij de politie en ook ter zitting verklaard dat hij zich niets van dit feit kan herinneren. Eerder dat jaar heeft hij wel ruzie gehad met [aangever 11] , maar daarna heeft hij [aangever 11] niet meer gezien.
Hoewel de werkwijze wat betreft het bij dagvaarding 2 onder 1 ten laste gelegde feit sterk lijkt op de werkwijze van de verdachte bij de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de afpersing heeft gepleegd ontbreekt, nu het dossier naast de aangifte geen ander ondersteunend bewijs bevat.
De rechtbank acht feit 1 op dagvaarding 2 dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 2 [27]
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [28] , omdat de verdachte dit feit heeft bekend. De verdachte heeft na die verklaring geen andere verklaringen afgelegd die daarmee strijdig zijn. Ook heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter zitting van 22 juli 2021;
  • de verklaring van de verdachte, d.d. 9 februari 2019, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500-2019034699-7 (p. 27-30);
  • de aangifte van [aangever 7] , d.d. 7 februari 2019, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500-2019034699-1 (p. 9-11);
  • proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2019, met bijlagen, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500-2019034699-5 (p. 20-26).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2 op dagvaarding 2, de mishandeling van
[aangever 7] op 31 januari 2019 te Hillegom door hem meerdere malen in zijn gezicht te slaan.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 3.3 genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat de aan de verdachte bij dagvaarding 1 onder 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 8 en bij dagvaarding 2 onder 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De bewezenverklaring staat in bijlage II.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 280 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de voorwaarden zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) zijn voorgesteld, met begeleiding door De Jeugd-& Gezinsbeschermers met de daarbij behorende meldplicht en ook een gebiedsverbod voor Hillegom.
De officier van justitie heeft bovendien gevorderd dat de rechtbank het toezicht en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de verdachte geen langere straf wordt opgelegd dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft gezeten, zijnde ruim 31 weken. Tegen een deels voorwaardelijke straf met de voorwaarden zoals die door de Raad zijn geadviseerd bestaat geen bezwaar. De verdachte wil verder gaan met zijn leven en een toekomst opbouwen.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank ten aanzien van feit 2 op dagvaarding 2 rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Het feit dateert van 2,5 jaar geleden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en eenmaal aan een voltooide afpersing, aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en ook aan mishandeling. Daarnaast heeft de verdachte zich nog schuldig gemaakt aan verduistering, dwang en mishandeling. De feiten zijn voor het grootste deel gepleegd tegen slachtoffers die veel jonger waren dan de verdachte.
De verdachte heeft zich uitermate bedreigend en intimiderend gedragen waardoor de slachtoffers erg bang voor hem waren. De verdachte en ook zijn mededader hebben geen enkel respect getoond voor de persoonlijke eigendommen van de slachtoffers en hun persoonlijke levenssfeer. Door zijn slachtoffers te mishandelen is bovendien een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit.
Slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten kunnen bovendien gedurende langere tijd nog de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Dat de feiten veel impact op het slachtoffer hebben gehad, is te lezen in de toelichting op de vordering van de benadeelde partij
[aangever 3] en dit is ook ter zitting door de medewerkster van Slachtoffer Hulp Nederland, die namens [aangever 3] het woord voerde, benadrukt.
Voornoemde geweldsdelicten, die bovendien op de openbare weg hebben plaatsgevonden, versterken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen.
De rechtbank neemt dit de verdachte erg kwalijk.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 juni 2021 eerder is veroordeeld voor het plegen van gewelds- en vermogensdelicten en in de proeftijd liep van twee eerdere veroordelingen.
Deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden de thans bewezenverklaarde feiten te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 7 mei 2021, opgesteld door
drs. J.J.F.M. de Man, psychiater, onder supervisie van drs. G.C.G.M. Broekman, psychiater K&J. Blijkens dit rapport is er bij de verdachte sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis die als ernstig kan worden gekwalificeerd en die ook aanwezig was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. De feiten kunnen echter volledig aan de verdachte worden toegerekend nu door de aard van deze stoornis het vermogen van de verdachte om het ontoelaatbare van zijn handelen in te zien en daarnaar te handelen, niet wordt aangetast.
Als de verdachte in een gestructureerde omgeving verblijft en een dagbesteding heeft is de
kans op recidive klein. Bij terugkeer naar huis is de recidivekans hoog gebleken. Er lijken succesrijke interventiemogelijkheden te zijn wanneer arbeidstoeleiding en gestructureerde begeleiding daarvan het uitgangspunt zijn. Van de gezinsomstandigheden zijn tot op heden geen beschermende invloeden uitgegaan.
Rapporteur ziet geen reden voor het opleggen van het meerderjarigenstrafrecht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van vele rapporten van de Raad, die zijn opgemaakt over de persoon van de verdachte, waaronder het meest recente rapport van
9 juli 2021.
Uit dit rapport blijkt dat de Raad in de huidige situatie - nu de verdachte niet meer thuis maar in een gezinshuis woont, dagbesteding heeft en begeleiding ontvangt - de kans op recidive aanzienlijk ziet verminderen. Er zijn verschillende beschermende factoren zichtbaar. Het gezinshuis is een positieve, gestructureerde omgeving waar de verdachte de nodige aandacht, begeleiding en structuur geboden krijgt. De verdachte stelt zich ook gemotiveerd op en doet het daar goed. Hij heeft vier dagen per week dagbesteding, is gemotiveerd om te werken, en houdt zich aan de geldende regels en afspraken. Daarnaast stelt hij zich open en begeleidbaar op en lijkt er een vertrouwensband te groeien tussen hem en de begeleiding. De Raad is van mening dat de recidivekans situationeel bepaald is gebleken. Indien de verdachte de positieve ontwikkeling doorzet en er daarnaast toezicht is vanuit de jeugdreclassering zullen de risicofactoren worden ondervangen.
De Raad schat in dat er langdurige en intensieve begeleiding nodig is om te werken aan een stabiele basis en aan de toekomst van de verdachte. De Raad acht het van belang dat de verdachte zich zo blijft inzetten en dat er wordt gewerkt aan het vergroten van zelfredzaamheid o.a. op het gebied van werk en financiën, het maken van de juiste keuzes, sociale contacten en het vergroten van probleembesef en vaardigheden.
Het is daarnaast in het belang van de ontwikkeling van de verdachte en het verkleinen van de kans op recidive dat de focus ligt op zijn verblijfplaats en dagbesteding, aangezien dit grote beschermende factoren zijn. De verdachte heeft nog externe sturing nodig met consequenties. Dit kan geboden worden in het kader van een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarbij het gezinshuis als bijzondere voorwaarde opgelegd kan worden om zijn verblijf aldaar te borgen. Een contactverbod met de slachtoffers zal tevens bijdragen aan het verkleinen van de kans op problemen of recidive. De Raad gaat er van uit dat de verdachte het onvoorwaardelijke deel van zijn straf al in voorarrest heeft uitgezeten.
Het is niet in het belang van de verdachte als hij nu uit zijn positieve omgeving (het gezinshuis) wordt gehaald.
Geadviseerd is dan ook aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden het wonen in het gezinshuis [adres 1] , waarbij de verdachte zich zal houden aan de regels van het gezinshuis en alle afspraken zal nakomen, het zich inzetten voor een dagbesteding en ook het behouden ervan, en een contactverbod met de slachtoffers.
Van de zijde van de Raad is ter zitting desgevraagd aangegeven dat de Raad niet kan zeggen of een gebiedsverbod voor Hillegom nodig is, maar dat de verdachte moet beseffen dat hij zich daar niet in positieve situaties heeft bevonden.
De heer Van Eekelen, de gezinshuisouder, heeft ter zitting meegedeeld dat de verdachte zolang hij zich aan de regels houdt, tot zijn 21ste jaar in het gezinshuis kan blijven. Dit wordt door de gemeente vergoed. Ook heeft de heer Van Eekelen aangegeven dat de verdachte foute vrienden heeft in Hillegom en het dan ook beter is als hij daar niet komt. Hetzelfde geldt voor Bennebroek. Hoewel zijn ouders daar wonen en hij elke week met begeleiding bij hen op bezoek gaat, is het geen goede omgeving voor de verdachte.
Er is eenmalig een incident geweest omdat de verdachte contact had met een van de slachtoffers, maar dit is met hem besproken en er hebben zich verder geen incidenten meer voorgedaan. De verdachte stelt zich open op en geeft inzicht in de keuzes die hij maakt, zodat hij daarbij geholpen kan worden.
De rechtbank onderschrijft het strafadvies van de Raad en zal het gegeven advies en de geadviseerde voorwaarden overnemen. De rechtbank zal als extra voorwaarde een gebiedsverbod voor Hillegom opleggen. De meeste bewezenverklaarde feiten hebben in Hillegom plaatsgevonden en de verdachte heeft daar niets te zoeken.
6.3.3
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De overschrijding van de redelijke termijn wat betreft feit 2 op dagvaarding 2 weegt de rechtbank mee in de strafmaat.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie een passende straf. Om de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en zijn begeleiding en behandeling te waarborgen, ziet de rechtbank aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het verblijven in het gezinshuis [adres 1] , waarbij de verdachte zich aan de regels van het gezinshuis moet houden en alle afspraken moet nakomen, het zich inzetten voor een dagbesteding en ook voor het behouden ervan, een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod voor Hillegom, opleggen.
De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde straf iets matigen. De verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van zijn straf al in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank zal verder de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht bevelen, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte vanwege zijn ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De vordering van de benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

De moeder van
[aangever 2]heeft ten aanzien van feit 4 op dagvaarding 1 een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend voor het bedrag van € 120,00, bestaande uit materiële schade.
De moeder van
[aangever 3]heeft ten aanzien van de feiten 5, 6 en 8 op dagvaarding 1 een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend voor het bedrag van € 1.300,-, bestaande uit immateriële schade, kort gezegd smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De moeder van
[aangever 5]heeft ten aanzien van de feit 7 op dagvaarding 1 een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend voor het bedrag van € 140,-, bestaande uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 2] en [aangever 5] in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] toe te wijzen voor een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de benadeelde partijen [aangever 2] , [aangever 3] en [aangever 5] , gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen dan wel deze af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] betoogd dat er geen sprake is van lichamelijk letsel, althans dat er geen medische stukken zijn toegevoegd waaruit dit zou blijken en dat de immateriële schade derhalve onvoldoende is aangetoond waardoor niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing zou moeten volgen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 5] betoogd dat de schade niet specifiek genoeg is gemaakt, nu er geen kassabon is over gelegd ook nadere informatie over de aanschafdatum en waarde van de Airpods ontbreekt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Benadeelde partij
[aangever 2]
De benadeelde partij heeft schade gevorderd omdat er een bedrag van € 120,- van hem is weggenomen. Zoals de rechtbank al heeft overwogen, kan zij uit het dossier onvoldoende vaststellen of het de verdachte is geweest die zich dit bedrag uiteindelijk heeft toegeëigend. De rechtbank heeft de verdachte dan ook niet voor verduistering van dit geld veroordeeld.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet ten aanzien van de verduistering van het geld is veroordeeld.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij ook moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
7.3.2
Benadeelde partij
[aangever 3]
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.300,-, aan immateriële schade gevorderd.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 250,-. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aard en ernst van de gepleegde feiten genoegzaam volgt dat bij de benadeelde geestelijk letsel is ontstaan, mede gelet op de leeftijd van de benadeelde ten tijde van de gepleegde feiten. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering voor dat deel onvoldoende onderbouwd is en een nadere toelichting een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij ook moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat.
Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot € 250,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 december 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever 3] .
Omdat de verdachte minderjarig is, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
7.3.3
Benadeelde partij
[aangever 5]
De benadeelde partij heeft schade ad €140,- gevorderd omdat zijn Airpods van hem zijn weggenomen. Er zijn geen bijlagen bij de vordering ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 100,00 toewijsbaar en zal de vordering ten laste van de verdachte toewijzen. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen vanaf 12 december 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat.
Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot € 100,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 december 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 5] .
Omdat de verdachte minderjarig is, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77aa, 77gg, 284, 285, 300, 317 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding 1 onder 3 en bij dagvaarding 2 onder 1 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij - gewijzigde - dagvaarding 1 onder 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 8 en bij dagvaarding 2 onder 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
dagvaarding 1
feit 1
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
feit 2
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4
verduistering;
feit 5
medeplegen van mishandeling;
feit 6
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 7
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 8
een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingen iets te dulden;
dagvaarding 2
feit 2
mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 250 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat een deel van deze jeugddetentie van
30 DAGENniet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten
waarop zij dat willen en zolang zij dat willen;
3. dat hij zal verblijven in het gezinshuis [adres 1] en zich zal
houden aan de regels van het gezinshuis en alle afspraken zal nakomen, zo lang dit door
de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht, maar maximaal voor de duur van de
proeftijd;
4. dat hij zich gedurende de proeftijd zal inzetten een dagbesteding te hebben en te
behouden;
5. dat hij zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk
acht niet zal bevinden in Hillegom;
6. dat hij gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [aangever 1] , geboren op [geboortedag 2] 2005, wonende [adres 2] ;
  • [aangever 2]
  • [aangever 3] , geboren op [geboortedag 4] 2007, wonende [adres 4] ;
  • [aangever 4] , geboren op [geboortedag 5] 2007, wonende [adres 5] ;
  • [aangever 5] , geboren op [geboortedag 6] 2006, wonende [adres 6] ;
  • [aangever 6] , geboren op [geboortedag 8] 2007, wonende [adres 7] ;
  • [aangever 7] , geboren op [geboortedag 7] 2006, wonende [adres 8] ;
geeft aan
De Jeugd- & Gezinsbeschermers, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overigens geldende voorwaarden:
7. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
8. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel
77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feit 4
bepaalt dat de benadeelde
[aangever 2]niet-ontvankelijk is in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden zijn begroot op € 0,00;
ten aanzien van feiten 5, 6 en 8
wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 3]toe voor het bedrag van
€ 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 12 december 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 250,00aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 12 december 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[aangever 3];
bepaalt de maximale duur van de
gijzelingop
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
ten aanzien van feit 7
wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 5]toe voor het bedrag van
€ 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 12 december 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 100,00aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 12 december 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[aangever 5];
bepaalt de maximale duur van de
gijzelingop
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.J. Peters, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2021.
Mrs. Peters en Wortelboer kunnen dit vonnis niet tekenen.
Bijlagen:
De tenlastelegging
De bewezenverklaring
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - tenlastegelegd dat:
09/837115-20
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 5 februari 2020 te Hillegom, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (op de openbare weg) J [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van een (Louis Vuitton)tas met inhoud, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- genoemde [aangever 1] heeft geroepen en/of
- dicht bij die [aangever 1] is/zijn gaan staan en/of
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd "ik vind het een mooi tasje dus geef maar hier" en/of "je gaat nu
die tas geven anders steek ik je" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
(vervolgens)
- op een scooter achter die [aangever 1] aan is gereden en/of
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd "dit is je laatste kans of je geeft hem of we pakken hem" althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
hij in of omstreeks 6 februari 2020 te Bennebroek, in elk geval in Nederland tezamen met een of meer anderen althans alleen [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] (via Facebook) dreigend de woorden toe te voegen "yoooo je had gisteren ballen toch kom vandaag je had geluk dat ik er niet was kom vandaag maar met een paar mate van je dan ga je zien en/of je wilt me neefje slaan toch als ik jou niet kapot maak heet ik geen [naam 3] meer geloof me en/of neem alles mee wat je wilt nemen ik zal der zijn Rabopark Hillegom en/of zogenaamd je schiet eerder toch zou snel komen voor dat het te laat is 3 kkr
molotovs op je kkr zaak", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Hillegom, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas met daarin vuurwerk, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 10] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
Feiten dossier met nummer 2021018831 van 20-01-2021
hij op of omstreeks 15 december 2020 te Hillegom, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, athans alleen, opzettelijk een bankpas en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als tijdelijke houder (nu genoemde [aangever 2] hem de bankpas had gegeven om iets te kopen en/of het geld had gegeven om te tellen) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij op of omstreeks 15 december 2020 te Hillegom, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft mishandeld, door genoemde [aangever 2] en/of [aangever 3] meerdere malen althans eenmaal op/tegen het (achter)hoofd te slaan/stompen;
6.
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Hillegom, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 4] en/of [aangever 3] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [aangever 4] en/of [aangever 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- dicht voor/bij genoemde [aangever 4] en/of [aangever 3] is/zijn gaan staan en/of
- tegen die [aangever 4] en/of [aangever 3] heeft/hebben gezegd dat ze waardevolle spullen en/of geld moesten
geven en/of dat zij hun zakken leeg moesten maken en/of
- tegen die [aangever 4] en/of [aangever 3] heeft/hebben gezegd dat ze anders in elkaar zouden worden geslagen
en/of dat zij hun tandjes op de grond zouden vinden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Hillegom, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 5] en/of [aangever 6] heeft gedwongen tot de afgifte van airpods en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [aangever 5] en/of [aangever 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- dicht voor/bij genoemde [aangever 5] en/of [aangever 6] gaan staan en/of
- tegen die [aangever 5] en/of [aangever 6] te zeggen dat ze waardevolle spullen en/of geld moesten geven en/of
dat zij hun zakken leeg moesten maken en/of
- tegen die [aangever 5] en/of [aangever 6] te zeggen dat ze anders in elkaar zouden worden geslagen en/of dat
zij hun tandjes op de grond zouden vinden;
8.
hij op of omstreeks 04 januari 2021 te Hillegom, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [aangever 3] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derde, te weten genoemde [aangever 3] en/of [aangever 6] en/of [aangever 4] wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het geven en/of afpakken van zijn telefoon en/of bankpas, door
- tegen die [aangever 3] te zeggen dat hij een boete moest betalen en/of
- aan die [aangever 3] te vragen wanneer hij deze boete zou gaan betalen en/of
- tegen genoemde [aangever 3] en/of [aangever 6] en/of [aangever 4] te zeggen dat ze een probleem zouden hebben
als er niet betaald werd;
09/852078-20
1.
zaak met proces-verbaalnummer 2020039799 (p. 160 e.v.)
hij op of omstreeks 27 december 2019 te Hillegom, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 8] heeft gedwongen tot de afgifte van een vest en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [aangever 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- op intimiderende en/of bedreigende wijze dicht bij die [aangever 8] te gaan staan en/of
- tegen genoemde [aangever 8] zeggen: "geef nu je spullen anders sla ik je tanden uit je bek en/of
(daarbij) zijn vuist te ballen (en een beweging te maken alsof hij [aangever 8] wilde slaan);
2.
zaak onder proces-verbaalnummer 2019034699
hij op of omstreeks 31 januari 2019 te Hillegom, in elk geval in Nederland [aangever 7] heeft mishandeld door hem meerdere malen althans eenmaal in het gezicht te stompen/slaan.
Bijlage II: de bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
09/837115-20
1.
hij op 5 februari 2020 te Hillegom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld op de openbare weg [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van een (Louis Vuitton)tas met inhoud, toebehorende aan [aangever 1] , met zijn mededader
- genoemde [aangever 1] heeft geroepen en
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd "ik vind het een mooi tasje dus geef maar hier" en "je gaat nu
die tas geven anders steek ik je" en vervolgens
- op een scooter achter die [aangever 1] aan is gereden en
- tegen die [aangever 1] heeft gezegd "dit is je laatste kans of je geeft hem of we pakken hem",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij 6 februari 2020 te Bennebroek tezamen met een
ander[naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 1] (via Facebook) dreigend de woorden toe te voegen "yoooo je had gisteren ballen toch kom vandaag je had geluk dat ik er niet was kom vandaag maar met een paar mate van je dan ga je zien en/of je wilt me neefje slaan toch als ik jou niet kapot maak heet ik geen [naam 3] meer geloof me en/of neem alles mee wat je wilt nemen ik zal der zijn Rabopark Hillegom en/of zogenaamd je schiet eerder toch zou snel komen voor dat het te laat is 3 kkr
molotovs op je kkr zaak";
4.
hij op 15 december 2020 te Hillegom, opzettelijk een bankpas, toebehorende aan [aangever 2] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als tijdelijke houder (nu genoemde [aangever 2] hem de bankpas had gegeven om iets te kopen) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij op 15 december 2020 te Hillegom, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft mishandeld, door genoemde [aangever 2] en/of [aangever 3] tegen het (achter)hoofd te slaan;
6.
hij op 12 december 2020 te Hillegom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 4] en [aangever 3] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [aangever 4] en/of [aangever 3] , met zijn mededader
- dicht voor/bij genoemde [aangever 4] en/of [aangever 3] is gaan staan en
- tegen die [aangever 4] en/of [aangever 3] heeft gezegd dat ze waardevolle spullen en/of geld moesten
geven en/of dat zij hun zakken leeg moesten maken en
- tegen die [aangever 4] en/of [aangever 3] heeft gezegd dat ze anders in elkaar zouden worden geslagen
en/of dat zij hun tandjes op de grond zouden vinden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
hij op 12 december 2020 te Hillegom, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 5] en [aangever 6] heeft gedwongen tot de afgifte van airpods en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [aangever 5] en/of [aangever 6], welke bedreiging met geweld bestond uit het
- dicht voor/bij genoemde [aangever 5] en [aangever 6] gaan staan en
- tegen die [aangever 5] en/of [aangever 6] te zeggen dat ze waardevolle spullen en/of geld moesten geven en/of
dat zij hun zakken leeg moesten maken en
- tegen die [aangever 5] en/of [aangever 6] te zeggen dat ze anders in elkaar zouden worden geslagen en/of dat
zij hun tandjes op de grond zouden vinden;
8.
hij op 04 januari 2021 te Hillegom, een ander, te weten [aangever 3] , door bedreiging met geweld gericht tegen die ander en/of derde, te weten genoemde [aangever 3] en [aangever 6] en [aangever 4] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, te weten het afpakken van zijn telefoon en/of bankpas, door
- tegen die [aangever 3] te zeggen dat hij een boete moest betalen en
- aan die [aangever 3] te vragen wanneer hij deze boete zou gaan betalen en
- tegen genoemde [aangever 3] en/of [aangever 6] en/of [aangever 4] te zeggen dat ze een probleem zouden hebben
als er niet betaald werd;
09/852078-20
2.
hij op 31 januari 2019 te Hillegom [aangever 7] heeft mishandeld door hem meerdere malen in het gezicht te slaan.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd,
zie de cursievewijziging. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 in zaak 09/837115-20 en feit 1 in zaak 09/852078-20 te vinden in het dossier met het nummer, PL1500-2020039788 Z, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 198, ten aanzien van de feiten 4 tot en met 8 in zaak 09/837115-20 in het dossier met het nummer, PL1500/2021018831, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 197.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , p. 54-55.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 62-64.
4.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , p. 103-104.
5.Verklaring [verdachte] ter zitting van 22 juli 2021.
6.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , p. 104-105, met bijlage, p.106.
7.Verklaring [verdachte] ter zitting van 22 juli 2021.
8.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , p. 144-145, met bijlage, p. 149.
9.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , p. 172.
10.Verklaring [verdachte] ter zitting van 22 juli 2021.
11.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , p. 145-148.
12.Proces-verbaal van verhoor van [aangever 2] . p. 150-153.
13.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , p. 171.
14.Proces-verbaal van verhoor van [aangever 3] , p. 177
15.Proces-verbaal van verhoor van [aangever 9] , p. 106.
16.Verklaring [verdachte] ter zitting van 22 juli 2021.
17.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] , p. 161-164 en aanvullend verhoor, p. 165-168.
18.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , p. 170-171 en aanvullend verhoor, p. 176-179.
19.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] , p. 182-185 en aanvullende verhoor, p. 186-189.
20.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 6] , p. 191-195 en aanvullende verhoor, p. 196-197.
21.Verklaring [verdachte] ter zitting van 22 juli 2021.
22.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , p. 172-173.
23.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] , p. 167.
24.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] , p. 188.
25.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 6] , p. 192-193.
26.Verklaring [verdachte] ter zitting van 22 juli 2021.
27.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2019034699, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 30.
28.Zie artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering