In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn over de toekenning van bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet. Eiser, die samen met zijn echtgenote onder bewind staat, ontving bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Het college had in een eerder besluit aan eiser en zijn echtgenote een bedrag van € 55,34 per maand toegekend voor deze kosten. Eiser was het niet eens met de beslissing van het college om een ontvangen bedrag van € 625,- per maand, dat hij ontving als onkostenvergoeding voor zijn werkzaamheden als voetbaltrainer, als inkomen te beschouwen bij de berekening van zijn draagkracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college terecht het bedrag van € 625,- heeft aangemerkt als inkomen. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat dit bedrag daadwerkelijk als onkostenvergoeding was bedoeld. De rechtbank oordeelde dat de regels omtrent de draagkrachtberekening door het college niet onredelijk waren toegepast. Eiser had geen duidelijkheid gegeven over de specificaties van de onkostenvergoeding en had geen bewijsstukken overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het college op basis van de beschikbare informatie terecht had geoordeeld dat eiser voldoende inkomen had om een deel van de kosten voor bewindvoering zelf te dragen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.