ECLI:NL:RBDHA:2021:8717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 20/4197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitbetaling WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag zonder reëel vooruitzicht op nieuw dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WW-uitkering. Eiseres had per 1 april 2020 ontslag genomen van haar functie als facilitair medewerker bij de Stichting [werkgever]. Het UWV had in een eerder besluit vastgesteld dat eiseres recht had op een WW-uitkering, maar deze niet zou worden uitbetaald vanwege verwijtbare werkloosheid. Eiseres had geen reëel vooruitzicht op een nieuw dienstverband op het moment van haar ontslag, wat leidde tot de beslissing van het UWV om de uitkering te weigeren.

Eiseres voerde aan dat er sprake was van een acute noodzaak tot ontslag vanwege gezondheidsredenen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische informatie die eiseres had ingebracht onvoldoende was om aan te tonen dat er een acute noodzaak was. De rechtbank stelde vast dat eiseres na haar ziekmeldingen weer aan het werk was gegaan en dat zij geen beoordeling door een bedrijfsarts had aangevraagd. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres verwijtbaar werkloos was geworden, omdat zij op eigen verzoek haar dienstbetrekking had beëindigd zonder dat er zodanige bezwaren waren dat voortzetting redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd.

De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op uitbetaling van de WW-uitkering vanaf 1 april 2020 en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het hebben van een reëel vooruitzicht op een nieuw dienstverband bij het nemen van ontslag en de verantwoordelijkheden van werknemers om verwijtbare werkloosheid te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.H. Visser),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 1 april 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze niet wordt uitbetaald vanwege verwijtbare werkloosheid.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is op 17 oktober 2019 fulltime in dienst getreden van de Stichting [werkgever] (de werkgever) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 16 oktober 2020 in de functie van facilitair medewerker. Bij brief van 30 maart 2020 heeft de werkgever de eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst door eiseres met ingang van 1 april 2020 bevestigd. Eiseres heeft op 25 maart 2020 een uitkering op grond van de WW aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. Voor eiseres was er geen acute noodzaak om ontslag te nemen. Ook is niet komen vast te staan dat er gezondheidsredenen waren die begrijpelijk zijn en die niet binnen een redelijke termijn waren op te lossen. Na de ziekmeldingen is eiseres immers weer aan het werk gegaan. Eiseres heeft niet gevraagd of haar medische situatie door een bedrijfsarts beoordeeld kon worden. Hierdoor heeft zij kansen op re-integratie gemist. Los van de vraag of het ontslag van eiseres bij de werkgever op medische gronden berustte, staat het een werknemer vrij om van baan te wisselen. Hierbij mag geen sprake zijn van een voorzienbaar werkloosheidsrisico. Dit risico bestaat wel als de nieuwe baan niet ongeveer van gelijke omvang is als de baan waaruit de werknemer ontslag neemt. De banen die eiseres gevonden had waren niet van gelijke omvang als de baan bij de werkgever. Dit betekent dat eiseres een voorzienbaar werkloosheidsrisico heeft genomen.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres stelt primair dat er sprake was van een acute noodzaak tot het nemen van ontslag om gezondheidsredenen, dan wel dat er sprake was van overige gezondheidsredenen die begrijpelijk zijn en die niet binnen een redelijke termijn zouden zijn op te lossen. Subsidiair stelt eiseres dat zij in ieder geval voor 22,5 uren waarvoor zij bij [naam bedrijf 1] Catering dan wel [naam bedrijf 2] Nederland B.V. ( [naam bedrijf 2] ) zou gaan werken niet een voorzienbaar werkloosheidsrisico heeft genomen en dat zij voor de 20/25 uur per week daarom in ieder geval in aanmerking dient te komen voor een WW-uitkering. Het staat een werknemer namelijk vrij om van baan te wisselen. Zij had ook tot twee keer toe een baan gevonden voor 20/25 uur in de week, maar deze banen gingen niet door vanwege de coronacrisis. Dit was voor eiseres niet te voorzien.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Ingevolge artikel 24, eerste lid en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Ingevolge artikel 24, tweede lid en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het Uwv een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het Uwv de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
4.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres op eigen verzoek de dienstbetrekking met de werkgever heeft beëindigd. Ten aanzien van het primaire standpunt heeft eiseres aangevoerd dat zij ernstige knieklachten had en heeft, waardoor zij zich bij de werkgever in korte tijd drie keer ziek heeft moeten melden. Daarnaast is zij in 2017 en 2020 aan haar knie geopereerd. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres medische informatie ingebracht. De rechtbank overweegt dat de stellingen van eiseres en de medische informatie onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat er sprake was van een acute noodzaak tot het nemen van ontslag om gezondheidsredenen, dan wel dat er sprake was van overige gezondheidsredenen die begrijpelijk zijn en die niet binnen een redelijke termijn zouden zijn op te lossen. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres na haar ziekmeldingen weer aan het werk is gegaan en zij zich niet heeft laten beoordelen door een bedrijfsarts.
4.3
Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van eiseres overweegt de rechtbank dat een werknemer in beginsel verwijtbaar werkloos is als de werknemer zelf ontslag neemt. Dit is ook het geval als de werknemer ontslag neemt om een andere baan te beginnen. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie de uitspraak van 24 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2443) volgt, dat indien de werkloosheid uit de nieuwe dienstbetrekking niet verwijtbaar is, geen onderzoek naar de redenen van de baanwisseling behoeft te worden gedaan indien ten tijde van die baanwisseling een reëel vooruitzicht bestond op een dienstverband van ten minste 26 weken in een ongeveer gelijke omvang als de dienstbetrekking die beëindigd wordt. Eiseres heeft over de baanwisseling toegelicht dat zij al voor de coronacrisis op zoek was naar een andere baan voor minder uren per week zodat het fysiek minder belastend zou zijn voor haar knie. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij medio februari 2020 heeft gesolliciteerd bij [naam bedrijf 2] en op 2 maart 2020 bij [naam bedrijf 1] Catering. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij op 1 maart 2020 haar ontslag heeft ingediend bij de werkgever. Uit overgelegde e-mails blijkt dat eiseres op 10 maart 2020 is aangenomen bij [naam bedrijf 2] en op 11 maart 2020 bij [naam bedrijf 1] Catering. Hieruit volgt dat eiseres op 1 maart 2020, toen zij ontslag nam, nog geen reëel vooruitzicht had op een nieuw dienstverband. Eiseres was namelijk op 1 maart 2020 nog niet aangenomen bij een nieuwe werkgever. Dat het op de toenmalige arbeidsmarkt erg gemakkelijk was om een baan te vinden, zoals eiseres stelt, leidt niet tot het oordeel dat eiseres geen voorzienbaar werkloosheidsrisico heeft genomen. Onvoldoende is namelijk gebleken dat eiseres op het moment dat zij ontslag nam zeker was van een nieuw dienstverband. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder de maatregel had moeten matigen is voorts niet gebleken.
4.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op uitbetaling van de WW-uitkering vanaf 1 april 2020 vanwege verwijtbare werkloosheid.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.