ECLI:NL:RBDHA:2021:8717
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering uitbetaling WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag zonder reëel vooruitzicht op nieuw dienstverband
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WW-uitkering. Eiseres had per 1 april 2020 ontslag genomen van haar functie als facilitair medewerker bij de Stichting [werkgever]. Het UWV had in een eerder besluit vastgesteld dat eiseres recht had op een WW-uitkering, maar deze niet zou worden uitbetaald vanwege verwijtbare werkloosheid. Eiseres had geen reëel vooruitzicht op een nieuw dienstverband op het moment van haar ontslag, wat leidde tot de beslissing van het UWV om de uitkering te weigeren.
Eiseres voerde aan dat er sprake was van een acute noodzaak tot ontslag vanwege gezondheidsredenen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische informatie die eiseres had ingebracht onvoldoende was om aan te tonen dat er een acute noodzaak was. De rechtbank stelde vast dat eiseres na haar ziekmeldingen weer aan het werk was gegaan en dat zij geen beoordeling door een bedrijfsarts had aangevraagd. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres verwijtbaar werkloos was geworden, omdat zij op eigen verzoek haar dienstbetrekking had beëindigd zonder dat er zodanige bezwaren waren dat voortzetting redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd.
De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op uitbetaling van de WW-uitkering vanaf 1 april 2020 en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het hebben van een reëel vooruitzicht op een nieuw dienstverband bij het nemen van ontslag en de verantwoordelijkheden van werknemers om verwijtbare werkloosheid te voorkomen.