ECLI:NL:RBDHA:2021:8713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/3104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid beroep met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 30 maart 2020, waarin haar bezwaar tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier kennelijk ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 11 maart 2021 werd de behandeling van het beroep aangehouden, omdat verweerder een termijn van 14 dagen kreeg om aanvullende stukken over te leggen. Op 19 mei 2021 trok verweerder het bestreden besluit in en verklaarde het bezwaar van eiseres gegrond. Eiseres handhaafde echter haar beroep en verzocht om een proceskostenveroordeling, omdat zij meende dat verweerder onjuistheden had achtergehouden en onvoldoende onderzoek had gedaan.

De rechtbank oordeelde dat door de intrekking van het bestreden besluit eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. Desondanks oordeelde de rechtbank dat er aanleiding was om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, omdat zij redelijkerwijs kosten had moeten maken om verweerder te bewegen anders te besluiten. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 1.068 en bepaalde dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 178 diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2021 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is de behandeling van het beroep aangehouden. Daarbij is aan verweerder een termijn van 14 dagen gegeven om het proces-verbaal van de verklaring van eiseres en haar dochter (referent) uit de rapportage van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over te leggen.
Bij brief van 9 april 2021 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat het proces-verbaal niet kan worden overgelegd.
Op 26 april 2021 heeft eiseres nadere stukken overgelegd.
Op 19 mei 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en medegedeeld dat opnieuw op het bezwaar zal worden beslist. Verweerder heeft daarbij aangegeven niet bereid te zijn de proceskosten van eiseres te vergoeden.
Bij brief van 7 juni 2021 heeft eiseres kenbaar gemaakt het beroep te handhaven en verzocht om een proceskostenveroordeling
Bij brief van 29 juni 2021 heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat het bezwaar van eiseres bij een nieuw besluit gegrond is verklaard. Verweerder heeft daarnaast zijn standpunt ten aanzien van de proceskostenvergoeding nader toegelicht.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Nadat eiseres beroep had ingesteld in deze zaak en het beroep ter zitting is behandeld door de rechtbank, heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Bij nieuw besluit van 25 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Als reden voor de intrekking van het bestreden besluit heeft verweerder gegeven dat eiseres met de op 26 april 2021 overgelegde aanvullende stukken heeft aangetoond dat zij en referente wel in Nederland woonden. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat het beleid op grond waarvan eiseres haar verblijfsvergunning heeft gekregen (het ouderenbeleid op grond van artikel 8 van het EVRM) niet meer bestaat zodat zij geen mogelijkheid had om opnieuw een verblijfsvergunning aan te vragen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om een proceskostenveroordeling moet worden afgewezen, omdat het bestreden besluit niet is ingetrokken vanwege onjuistheden in het besluit maar uit coulance op grond van te laat overgelegde stukken van eiseres.
2. Eiseres heeft desgevraagd aangegeven het beroep niet in te trekken en verzoekt de rechtbank verweerder te veroordelen tot betaling van de proceskosten en het door eiseres betaalde griffierecht. Eiseres voert daartoe aan dat verweerder van meet af aan is gewezen op onjuistheden in het rapport van de SVB waar het bestreden besluit op is gebaseerd. Verweerder heeft informatie achtergehouden dan wel onvoldoende zorgvuldig onderzoek gedaan naar alle relevante feiten en omstandigheden, aldus eiseres.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Door de intrekking van het bestreden besluit heeft eiseres geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit. De vraag of verweerder moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten, geeft onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Het beroep van eiseres is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Dat laat onverlet dat moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond, met analoge toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan zijn gelegen in de omstandigheid dat verweerder geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen of als het procesbelang anderszins door toedoen van verweerder is vervallen.
5. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Eiseres heeft de kosten voor het instellen van het beroep redelijkerwijs moeten maken, zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Het instellen van beroep was immers nodig om verweerder te bewegen anders te besluiten. De rechtbank acht van belang dat gebleken is dat verweerder de door eiseres dan wel referente ondertekende verklaring waarop het rapport van de SVB - en daarmee ook het bestreden besluit - is gebaseerd, niet tot zijn beschikking heeft en ook niet kan overleggen, zodat dat stuk niet alleen voor eiseres maar ook voor de rechtbank oncontroleerbaar is op (bevoegdelijke) wijze van totstandkoming en inhoud. Bovendien is dat rapport door de SVB ingetrokken, zodat dat als grondslag aan het bestreden besluit is komen te ontvallen en daarmee de hoeksteen van het intrekkingsbesluit. De intrekking van het bestreden besluit is bovendien te beschouwen als het tegemoetkomen aan het door eiseres ingestelde beroep, nu eiseres door deze procedure heeft bereikt wat zij daarmee beoogde. Het door verweerder nieuw genomen besluit maakt dat niet anders, omdat het in dit proces ging om de intrekking van de aan eiseres verleende vergunning en niet om een aanvraag voor een (nieuwe) verblijfsvergunning.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Verweerder dient verder door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068 te betalen aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 178 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 4 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.