ECLI:NL:RBDHA:2021:8710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
09/076886-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor langdurige mishandeling van stiefdochter en ex-partners met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van langdurige mishandeling van zijn stiefdochter en ex-partners. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn stiefdochter, geboren in 2011, gedurende een periode van meer dan twee jaar heeft mishandeld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder brandwonden en ernstig aangezichtsletsel. De mishandelingen vonden plaats in verschillende steden in Nederland, waaronder Krimpen aan de Lek en Tilburg. Daarnaast heeft de verdachte zijn ex-partner, de moeder van de stiefdochter, meermalen mishandeld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 7 augustus 2020 een andere ex-partner heeft bedreigd met een snijdende beweging langs zijn keel en op 8 augustus 2020 haar auto heeft beschadigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd, omdat de verdachte leed aan een psychische stoornis die zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder immateriële schadevergoeding voor de stiefdochter en de bedreigde ex-partner, toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving en dat behandeling noodzakelijk is om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/076886-20
Datum uitspraak: 11 augustus 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1988 te [geboorteplaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen (PPC).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 september 2020, 4 december 2020, 22 februari 2021, 19 mei 2021 (telkens pro forma) en 28 juli 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.F. Baas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.C. Peterse naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 juli 2021 - ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 december 2015 te Krimpen aan de Lek en/of Tilburg en/of Assen en/of Etten-Leur en/of Waalwijk en/of elders in Nederland, tezamen in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) aan een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin (stiefdochter), te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2011) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (onder meer in de vorm van brandwonden/ernstig aangezichtsletsel en/of een of meer botbreuken en/of kneuzingen), althans enig letsel en/of (telkens) ander letsel en/of pijn heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] (telkens) (tegen het lichaam en/of het hoofd) te slaan en/of te schoppen en/of te duwen en/of die [slachtoffer 1] (hardhandig) vast te pakken en/of ergens tegen aan te gooien en/of die [slachtoffer 1] te laten vallen en/of die [slachtoffer 1] met een hete en/of etsende/bijtende vloeistof te begieten, althans die vloeistof met haar gezicht en/of lichaam in aanraking te (laten) brengen, en/of die [slachtoffer 1] met een douchekop en/of in elk geval een voorwerp tegen haar hoofd en/of lichaam te slaan, in elk geval (telkens) die [slachtoffer 1] (ernstig) te mishandelen;
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 te Krimpen aan de Lek, gemeente Krimpenerwaard, en/of Tilburg en/of Assen en/of Etten-Leur en/of Waalwijk en/of elders in Nederland,(telkens) zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (telkens) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of te duwen en/of (hardhandig) vast te pakken en/of ergens tegenaan te gooien, in elk geval die [slachtoffer 2] telkens te mishandelen;
3
hij op of omstreeks 7 augustus 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 3] ) een snijdende beweging langs zijn keel te maken;
4
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] , althans aan een ander dan verdachte toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt, door onder meer tegen die auto te slaan/schoppen en/of door aan kentekenplaten en/of ruitenwissers en/of spiegels van die auto te trekken en/of die auto te bekrassen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Procesverloop
Stichting Veilig Thuis heeft op 22 december 2015 aangifte van kindermishandeling met betrekking tot [slachtoffer 1] gedaan. Zowel [slachtoffer 2] , de moeder van [slachtoffer 1] , als de verdachte, haar partner en de stiefvader van [slachtoffer 1] , zijn als verdachte aangemerkt. Na uitvoerig onderzoek heeft de officier van justitie op 6 december 2016 de zaken tegen [slachtoffer 2] en de verdachte geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
Nadat [slachtoffer 2] in 2018 bij de Raad van de Kinderbescherming had aangegeven een verklaring te willen afleggen, is zij op 21 november 2018 door de politie gehoord. Tijdens dit verhoor heeft [slachtoffer 2] - kort gezegd - verklaard dat de verdachte haar en ook [slachtoffer 1] een aantal jaren heeft mishandeld. Op 19 maart 2020 werd door de jeugdbescherming - met toestemming van [slachtoffer 2] - een rapportage forensisch psychologisch onderzoek over [slachtoffer 1] van 21 maart 2017 verstrekt. Deze rapportage en de verklaring van [slachtoffer 2] afgelegd op 21 november 2018 waren voor de politie aanleiding om de strafzaak tegen de verdachte te heropenen.
Op 9 augustus 2020 heeft [slachtoffer 3] , ook een ex-vriendin van de verdachte, aangifte van bedreiging en vernieling tegen de verdachte gedaan.
De verdachte ontkent dat hij zich aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is dan ook of de verdachte zich gedurende een periode van ruim twee jaren schuldig heeft gemaakt aan kindermishandeling van zijn stiefdochter [slachtoffer 1] (feit 1) en mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 2). Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte op 7 augustus 2020 [slachtoffer 3] heeft bedreigd (feit 3) en haar auto op 8 augustus 2020 heeft beschadigd dan wel vernield (feit 4).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle vier de ten laste gelegde feiten. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank – voor zover van belang – bij de beoordeling van de tenlastelegging nader ingaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover van belang – bij de beoordeling van de tenlastelegging nader ingaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Bewijsmiddelen
Op 22 december 2015 heeft Veilig Thuis aangifte gedaan van kindermishandeling van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 en wonende in Krimpen aan de Lek. Op 30 november 2015 kreeg Veilig Thuis een melding van [naam huisarts] dat hij bij het verwijderen van een hechting aan de kin van [slachtoffer 1] meerdere blauwe plekken en letsels op diverse plaatsen van het lichaam zag. De huisarts heeft de ouders van [slachtoffer 1] doorverwezen naar de kinderarts in het IJsselland ziekenhuis. De ouders zijn echter nooit met [slachtoffer 1] op die afspraak verschenen. Op 1 december 2015 zijn een maatschappelijk werker en een vertrouwensarts onverwachts op bezoek gegaan bij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de verdachte. De vertrouwensarts mocht van de verdachte geen lichamelijk onderzoek uitvoeren. Er is toen een afspraak gemaakt bij het Erasmus ziekenhuis, maar deze afspraak werd later weer afgebeld door de verdachte. Tijdens het huisbezoek zag de vertrouwensarts op de linkerwang van [slachtoffer 1] een blauwe plek en meerdere wondjes in het gezicht. Ook zag de vertrouwensarts grote blauwe plekken op de armen en rond de ellebogen. [slachtoffer 1] is vervolgens uit huis geplaatst. [2] Toen [slachtoffer 1] op 3 december 2015 uit huis werd geplaatst en bij haar moeder werd opgehaald, heeft de vertrouwensarts [naam arts] van Veilig Thuis gezien dat [slachtoffer 1] dikke ogen en wonden in haar gezicht had, die zij op 1 december 2015 nog niet had. [3]
Het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling heeft op basis van het onderzoek van [slachtoffer 1] op 5 december 2015 in het Sophia kinderziekenhuis de volgende letsels bij haar vastgesteld:
  • Huidafwijkingen in het gelaat, passend bij brandwonden hetzij door een hete vloeistof, hetzij door een etsende vloeistof;
  • Oude en genezende onderhuidse bloeduitstortingen;
  • Oude en meer recente schaafwonden;
  • Oude en genezende huidafwijkingen, die niet nader geduid kunnen worden;
  • Een genezende greenstickfractuur van de distale ulna rechts;
  • Beiderzijds een niet-recente ribfractuur.
Het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling heeft geconcludeerd dat de geconstateerde bevindingen bij [slachtoffer 1] (de hoeveelheid letsels, de diversiteit van de letsels, de diverse tijdstippen van ontstaan en het ontbreken van een adequate verklaring voor het ontstaan van de diverse letsels) zeer veel waarschijnlijker zijn bij een niet-accidentele toedracht dan bij een accidentele toedracht. [4]
[slachtoffer 2] heeft tijdens haar tweede verhoor als verdachte verklaard dat zij op 3 december 2015 naar school was gegaan. Zij heeft [slachtoffer 1] in de ochtend nog een kus gegeven, waarna ze is vertrokken. Zij zag op dat moment nog geen letsel in het gezicht van [slachtoffer 1] . [5] De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat [slachtoffer 2] die dag naar school is gegaan en dat hij alleen met [slachtoffer 1] thuis was. [6]
Op 25 februari 2016 heeft de gezinsvoogd van [slachtoffer 1] het volgende verklaard. Na de uithuisplaatsing van [slachtoffer 1] is zij naar een pleeggezin gegaan. Daar is zij de eerste weken heel angstig geweest. Met name de badkamer was een plek waar zij echt in paniek raakte. Het heeft anderhalve week geduurd voordat [slachtoffer 1] in bad durfde en acht weken voordat ze met haar hoofd onder de douche durfde. [slachtoffer 1] heeft daarover tegen haar verklaard dat als ze stout was ze naar haar kamer moest en onder de hete douche. Tegen de dermatoloog heeft [slachtoffer 1] over de verwondingen in haar gezicht verklaard dat er tegen haar werd gezegd: "doe je ogen maar dicht dit gaat pijn doen". [slachtoffer 1] voelde veel pijn, waarna ze onder de douche mocht om het af te spoelen. [7]
De pleegmoeder van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het eerste wat [slachtoffer 1] liet weten was dat ze niet onder de hete douche wilde. Zodra de douchekop aan ging, was er gillende paniek. Ze zei dat het heet was en ze vroeg of ze straf had. De pleegmoeder heeft tijdens het afdrogen een keer tegen [slachtoffer 1] gezegd dat zij allemaal bobbels op haar rug had. [slachtoffer 1] zei toen dat het door papa’s voet kwam. [slachtoffer 1] moest dan op de grond gaan liggen en dan zette papa zijn voet op haar rug. Alles wat [slachtoffer 1] heeft verteld over pijn en boos had betrekking op haar stiefvader. [8]
Om [slachtoffer 1] voor te bereiden op het studioverhoor dat enkele dagen later zou plaatsvinden, zijn er verbalisanten op 21 maart 2016 bij haar langsgegaan. De verbalisanten vertelden tegen [slachtoffer 1] dat ze foto’s hadden gezien van [slachtoffer 1] waarop zij allemaal korsten rondom haar ogen had en ze vroegen hoe dat was gekomen. De verbalisanten hoorde [slachtoffer 1] toen zeggen: "hete douche en toen ging ik schreeuwen en toen moest ik naar me kamer en toen ging ik aankleden". De verbalisanten vroegen [slachtoffer 1] wie daarbij was, waarop [slachtoffer 1] zei: "papa had de douche aangedaan en toen ging ik op de grond liggen omdat ik dat niet wilde". Ook vroegen zij aan [slachtoffer 1] of mama wel eens iets niet leuks had gedaan bij haar, waarop [slachtoffer 1] reageerde: "Nee, alleen papa." Verder hebben de verbalisanten gevraagd wat er was met gips. Zij hoorden [slachtoffer 1] zeggen: "arm gebroken en toen had ik blauw gips. Papa ging op mijn arm slaan". Tot slot vroegen de verbalisanten naar de plekjes op de rug van [slachtoffer 1] , waarop zij antwoordde: "Papa hand tegen rug gedaan". [9]
Op 21 november 2018 heeft de moeder van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , het volgende verklaard. Zij zat drie jaar in een situatie van huiselijk geweld. Als de verdachte geïrriteerd was sloeg hij hen in elkaar voor niets. Zij had blauwe plekken en haar dochter ook. Ze heeft altijd ontkend dat er iets is gebeurd omdat ze bang was voor de verdachte. Bij haar dochtertje gebeurde het altijd in de slaapkamer. Als zij die kamer binnenkwam dan zag zij dat haar dochtertje onder het bloed zat. De verdachte stuurde haar dan weg en zei dat hij dat ook bij haar zou doen. De verdachte heeft haar ook verteld over de wond bij de wenkbrauw van haar dochter. De verdachte zou haar toen met een douchekop hebben geslagen. [slachtoffer 2] hoorde op dat moment ook geschreeuw en gebonk. [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat zij zelf regelmatig klappen kreeg, waaronder met een keu, bezem of stoel. De ergste mishandeling was met de bezem. De verdachte zou haar met die bezem hebben geslagen op haar knie. Ze dacht toen dat ze haar been had gebroken. Ook heeft de verdachte haar een keer met zijn telefoon op haar hoofd geslagen en haar hoofd naar zijn knie getrokken. Over het wondje op de kin van haar dochter heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij haar dochter huilend hoorde zeggen: "Niet doen papa, dat doen pijn". [slachtoffer 2] hoorde toen een lichaam op de grond vallen. Ze hoorde haar dochter zeggen dat ze ging luisteren, maar ze hoorde ook dat de verdachte haar dan gewoon bleef slaan. [10]
[getuige 1] , nicht van de verdachte, heeft verklaard dat zij getuige is geweest van een ruzie tussen de verdachte en [slachtoffer 2] . Zij zag dat de verdachte [slachtoffer 2] duwde. De volgende ochtend zag ze dat [slachtoffer 2] onder de blauwe plekken zat. Ook heeft ze wel eens krassen in de nek van [slachtoffer 2] gezien en een blauwe plek op haar rug. [slachtoffer 2] vertelde tegen haar dat de krassen in haar nek waren gebeurd tijdens het wurgen. Dit was in september 2013. Ook heeft [getuige 1] van [slachtoffer 2] gehoord dat zij blauwe plekken had, omdat zij de verdachte een keer had aangesproken omdat hij [slachtoffer 1] te hard zou hebben geslagen. [slachtoffer 2] zou toen zelf geslagen zijn door de verdachte. [getuige 1] hoorde de verdachte ook op de achtergrond roepen dat [slachtoffer 1] pampers om had en dat het dus niet zo hard kon zijn geweest. Dat was in augustus 2013. [11] In een aanvullend verhoor heeft de getuige verklaard dat het woonadres waar dit was gebeurd gelegen was in Assen. [12]
De moeder van [slachtoffer 2] , [naam moeder slachtoffer 2] heeft op 22 april 2020 het volgende verklaard over de mishandelingen van haar dochter en kleindochter. Op 23, 24 of 25 juli 2013 zijn [slachtoffer 2] , haar kleindochter en de verdachte vanuit Aruba naar Nederland vertrokken. Drie dagen later kwamen ze bij [naam moeder slachtoffer 2] logeren in Etten-Leur, waar ze twee maanden zijn gebleven. In die twee maanden begonnen de problemen met de mishandelingen. De eerste mishandeling die [naam moeder slachtoffer 2] heeft gezien was in juli 2013. [naam moeder slachtoffer 2] zag dat de verdachte [slachtoffer 1] met zijn knokkel op haar hand sloeg.
In februari 2014 werd [slachtoffer 1] naar boven gestuurd. [slachtoffer 1] bleef echter vragen naar mama en papa. De verdachte is toen naar boven gegaan. [naam moeder slachtoffer 2] hoorde op een gegeven moment "boem", waarna ze [slachtoffer 1] keihard hoorde schreeuwen. Toen [naam moeder slachtoffer 2] boven kwam zag zij dat [slachtoffer 1] onder het bloed zat. Verder zag ze dat de mond van [slachtoffer 1] was opengescheurd.
De dag erna zijn ze naar een speeltuin bij een pannenkoekenhuis in Etten-Leur gegaan. Daar hebben ze ruzie gekregen, waarna iedereen weer naar de woning van [naam moeder slachtoffer 2] is gegaan. [naam moeder slachtoffer 2] zat beneden terwijl [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en de verdachte boven waren. Ineens hoorde [naam moeder slachtoffer 2] "boem, boem, boem". Ook hoorde ze [slachtoffer 1] schreeuwen en gillen. [naam moeder slachtoffer 2] is naar boven gegaan en daar zag zij dat de verdachte bovenop [slachtoffer 2] zat en zijn arm zo had alsof hij wilde slaan. Ook zag ze dat [slachtoffer 2] al allemaal rode plekken op haar gezicht had. Later hoorde ze [slachtoffer 2] zeggen dat de verdachte haar had geslagen.
In maart 2014 is [naam moeder slachtoffer 2] samen met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de verdachte naar familie in Utrecht gegaan. Daar zag zij dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder de blauwe plekken zaten.
In juli 2014 zijn de verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar de woning van de man van [naam moeder slachtoffer 2] in Waalwijk verhuisd. In diezelfde maand is [naam moeder slachtoffer 2] met het gezelschap naar de kermis in Tilburg gegaan. Daar zag [naam moeder slachtoffer 2] op een gegeven moment dat de verdachte met zijn hand de wandelwagen inging en iets deed bij [slachtoffer 1] . Ze hoorde van haar man dat de verdachte [slachtoffer 1] in haar gezicht had geslagen. [slachtoffer 1] begon toen te schreeuwen en te huilen. [naam moeder slachtoffer 2] keek toen in de wandelwagen en zag dat [slachtoffer 1] helemaal rood was. [13]
De man van [naam moeder slachtoffer 2] , [naam vader slachtoffer 2] , heeft ook een verklaring afgelegd. In februari 2014 heeft hij gezien dat [slachtoffer 1] door de verdachte naar boven werd gestuurd en dat de verdachte vervolgens zelf ook naar boven is gegaan. Daarna hoorde hij lawaai en hoorde hij dat [slachtoffer 1] huilde. Toen [naam vader slachtoffer 2] ging kijken, zag hij dat [slachtoffer 1] een kapotte lip had en bloedde. De dag erna ontstond er ruzie tussen [slachtoffer 2] en de verdachte. Zij waren boven in de woning, toen [naam vader slachtoffer 2] veel lawaai hoorde. Hij en zijn vrouw zijn toen naar boven gerend. De verdachte zat bovenop [slachtoffer 2] , met één hand had hij haar vast en de andere hand was een gebalde vuist. Verder heeft [naam vader slachtoffer 2] verklaard dat hij tijdens de ‘Aruba dag’ zag dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] blauwe plekken hadden. [slachtoffer 2] had blauwe plekken in het gezicht. [14]
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
De verdediging heeft betoogd dat de tegen de verdachte afgelegde belastende verklaringen niet betrouwbaar zijn en daardoor een bewezenverklaring niet kunnen dragen, nu deze personen allen een bepaalde rancune tegen de verdachte hebben. De rechtbank verwerpt dat verweer. Daartoe overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat de getuigen een verklaring hebben afgelegd nadat hun relatie met de verdachte is verslechterd, onvoldoende is om de gestelde onbetrouwbaarheid aan te nemen. De inhoud van het dossier bevat voor het overige geen enkele aanwijzing voor deze onbetrouwbaarheid. Integendeel, de verklaringen van de getuigen zijn voldoende concreet – zowel in tijd als gebeurtenis - en bevestigen elkaar op belangrijke onderdelen.
(Zware) mishandeling [slachtoffer 1]
Ten aanzien van het begieten van [slachtoffer 1] met een hete en/of bijtende/etsende vloeistof overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens de verklaring van [naam gezinsvoogd] heeft [slachtoffer 1] tegen de dermatoloog gezegd dat iemand tegen haar zei dat ze haar ogen dicht moest doen, omdat er iets zou gaan gebeuren dat pijn zou doen. Zij voelde ook een hevige pijn, waarna ze onder de douche mocht om het af te spoelen. Later is bij [slachtoffer 1] ernstig aangezichtsletsel geconstateerd. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de tussenconclusie dat iemand [slachtoffer 1] opzettelijk een hete en/of bijtende/etsende vloeistof in het gezicht heeft gegoten. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die dit heeft gedaan.
De verdachte heeft op de zitting van 28 juli 2021 verklaard dat hij alleen met [slachtoffer 1] thuis was op de bewuste ochtend. Nadat hij wakker was geworden en bij [slachtoffer 1] ging kijken, rook hij dat haar gezicht onder het chloor zat. De verdachte heeft [slachtoffer 1] toen onder de douche gezet en [slachtoffer 2] gebeld. Hij heeft het vermoeden dat [slachtoffer 1] de avond daarvoor met chloor had gespeeld. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat het volstrekt onaannemelijk is dat een jong meisje dat een hete en/of bijtende/etsende vloeistof in haar gezicht heeft gekregen vervolgens rustig gaat slapen, zonder dat het op enigerlei wijze voor de ouders kenbaar is geworden dat zij pijn en letsel had. Bovendien heeft de verdachte wisselend verklaard over het moment en de wijze waarop hij ontdekte dat [slachtoffer 1] letsel in haar gezicht had. Daarbij betrekt de rechtbank ook de verklaring van [slachtoffer 2] waarin zij aangeeft dat zij [slachtoffer 1] in de ochtend een kus heeft gegeven, waarna [slachtoffer 2] naar school is gegaan. Zij zag op dat moment nog geen letsel bij [slachtoffer 1] . De verdachte heeft bevestigd dat [slachtoffer 2] naar school is gegaan en dat hij op dat moment alleen met [slachtoffer 1] was. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat iemand tegen haar zei dat ze haar ogen dicht moest doen omdat het pijn zou gaan doen. Gelet hierop is het de verdachte geweest die dat tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd. Tot slot betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de verdachte, kort nadat [slachtoffer 1] het letsel zou moeten hebben opgelopen, in strijd met de waarheid tegen de vertrouwensarts van Veilig Thuis heeft verklaard dat [slachtoffer 1] niet thuis was. Later bleek dat [slachtoffer 1] wel thuis was en met letsel op de bank zat. De verdachte heeft op de zitting bekend dat hij daarover heeft gelogen.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dat het de verdachte is geweest die een hete en/of bijtende/etsende vloeistof in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gegoten. Hij was immers alleen met haar thuis en heeft, kennelijk om zijn daad te verbergen, nagelaten om medische hulp in te roepen. De rechtbank kwalificeert de ernstige brandwonden in het gezicht die daar het gevolg van zijn geweest, gelet op de aard van het letsel, de lange duur van het herstel en de blijvende littekens als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van dat letsel. Door het gieten van een hete en/of bijtende/etsende vloeistof in het gezicht van een dergelijk jong meisje is naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans ontstaan dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, waaruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het zwaar lichamelijke letsel ook welbewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van het overige letsel en pijn is de rechtbank van oordeel dat uit de in de bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden afdoende blijkt dat dit door het slaan en duwen (met de voet) door de verdachte is veroorzaakt. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en haar ouders [naam moeder slachtoffer 2] en [naam vader slachtoffer 2] volgt dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] meerdere keren heeft mishandeld. Ook het nichtje van de verdachte, [getuige 1] , heeft verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] had geslagen. Bovendien vinden deze verklaringen steun in de verklaringen van [slachtoffer 1] zelf. Zo heeft zij in gesprekken met haar pleegmoeder, als zij spraken over pijn of boosheid, steeds haar stiefvader genoemd. Ook op vragen van de verbalisanten - die [slachtoffer 1] voorafgaand aan het studioverhoor kwamen bezoeken - over hoe bepaald letsel was ontstaan, heeft zij steeds geantwoord: “papa”. De rechtbank stelt daarom op grond van het voorgaande vast dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Zij gaat dan ook voorbij aan het verweer van de verdachte dat het letsel moet zijn ontstaan door ongelukjes als gevolg van het actieve en speelse gedrag van [slachtoffer 1] . Bovendien strookt deze verklaring van de verdachte niet met de conclusie van het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling. Dit expertisecentrum heeft geconcludeerd dat gelet op de hoeveelheid letsels, de diversiteit daarvan en de diverse tijdstippen van ontstaan het zeer veel waarschijnlijker is dat sprake was van een niet-accidentele toedracht. De rechtbank kwalificeert het letsel, te weten de botbreuken, kneuzingen en blauwe plekken, anders dan de officier van justitie niet als zwaar lichamelijk letsel, nu er onvoldoende informatie voorhanden is omtrent de aard van de letsels, wanneer dat is ontstaan, de noodzaak van medisch ingrijpen of het vooruitzicht op (volledig) herstel.
Ten aanzien van de ten laste gelegde pleegplaats Waalwijk overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de verdachte vanaf juli 2014 in Waalwijk hebben gewoond. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (telkens) mishandelen van [slachtoffer 1] in de periode van 1 juli 2013 tot en met 3 december 2015, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat dit in Waalwijk is gebeurd.
De rechtbank spreekt de verdachte partieel vrij van het schoppen, hardhandig vastpakken, ergens tegenaan gooien en laten vallen van [slachtoffer 1] , nu deze handelingen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 3 december 2015 tegen het lichaam heeft geslagen en geduwd, haar met een hete en/of etsende/bijtende vloeistof heeft overgoten en haar met een douchekop tegen het hoofd heeft geslagen. Door het handelen van de verdachte heeft zij (zwaar) lichamelijk letsel en pijn opgelopen.
Mishandeling [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat de verklaring van [slachtoffer 2] in voldoende mate wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [naam moeder slachtoffer 2] en [naam vader slachtoffer 2] . De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 september 2013 tot en met 31
december 2016 [slachtoffer 2] (telkens) heeft mishandeld door haar tegen het hoofd en lichaam te slaan. De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat dit in Waalwijk is gebeurd, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat het gezin daar vanaf juli 2014 woonde.
De rechtbank spreekt de verdachte partieel vrij van het schoppen, hardhandig vastpakken en ergens tegenaan gooien van [slachtoffer 2] , nu deze handelingen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.4.2.
Ten aanzien van feit 3
Bewijsmiddelen
Op 9 augustus 2020 heeft [slachtoffer 3] (hierna: aangeefster) aangifte gedaan van bedreiging door haar ex-partner [verdachte] . Op 7 augustus 2020 reed aangeefster samen met een vriendin en haar dochter in haar auto. Zij zag op dat moment de verdachte op het plein staan, in de nabijheid van haar woning aan de [adres 1] te Den Haag. Terwijl zij de auto parkeerde zag zij dat de verdachte op hen af kwam lopen. Zij zag dat hij met zijn linkerhand een snijdende beweging langs zijn keel maakte terwijl hij haar aankeek. [15]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij op 7 augustus 2020 samen met aangeefster in de auto zat. Zij zag dat de verdachte in de straat bij de woning van aangeefster was. Vervolgens zag zij dat hij met zijn hand langs zijn keel sneed. Zij dacht dat dit bestemd was voor [slachtoffer 3] . [16]
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft op de zitting van 28 juli 2021 verklaard dat het klopt dat hij de door aangeefster en getuige geziene beweging bij zijn keel heeft gemaakt, maar dat hij daarmee bedoelde dat de relatie tussen hem en aangeefster voorbij was. De raadsvrouw heeft op basis van die verklaring bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, nu er geen sprake is geweest van een strafbare bedreiging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat het maken van een snijdende beweging langs de keel een bedreiging met de dood inhoudt. De verdachte heeft, door het maken van die beweging, in elk geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster dit zo zou opvatten en dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook daadwerkelijk zou worden gepleegd. De rechtbank acht de onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging derhalve wettig en overtuigend bewezen.
3.4.3.
Ten aanzien van feit 4
Bewijsmiddelen
Aangeefster heeft verklaard dat zij zich op 8 augustus 2020 in haar woning bevond, gelegen aan de [adres 1] te ’s-Gravenhage. Zij hoorde omstreeks 11:35 uur geschreeuw van buiten komen. Zij herkende het geschreeuw meteen als de stem van de verdachte. Vervolgens keek zij door het raam naar buiten en zag zij de verdachte op de motorkap van haar auto zitten. Ze zag dat hij naar de voorkant van de auto liep en de kentekenplaat lostrok, waarna hij aan de spiegels en ruitenwissers van de auto ging trekken. [17]
[getuige 3] heeft verklaard dat zij zich op 8 augustus 2020 in haar woning aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage bevond. Zij hoorde ineens geschreeuw van buiten afkomstig. Zij herkende de stem direct als zijnde die van de verdachte. Door het raam zag zij de verdachte bij de auto van de buurvrouw (de rechtbank begrijpt: aangeefster) staan. Vervolgens zag ze dat hij de nummerplaat aan de voorzijde lostrok en met de nummerplaat langs de lak rondom de auto liep. Ook zag ze dat hij aan ruitenwissers en spiegels trok. [18]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij op 8 augustus 2020 de verdachte hoorde schreeuwen en ze zag dat hij bij de auto van aangeefster stond. Vervolgens zag ze dat hij tegen de auto schopte, de ruitenwissers pakte, de buitenspiegels aanraakte en de kentekenplaat aan de achterzijde van de auto eraf trok. [19]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de auto van [slachtoffer 3] heeft beschadigd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
juli2013 tot en met 3 december 2015 te Krimpen aan de Lek en Tilburg en Assen en Etten-Leur en Waalwijk en elders in Nederland, (telkens) aan een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2011) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (in de vorm van brandwonden/ernstig aangezichtsletsel), en (telkens) ander letsel en pijn heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] (telkens) (tegen het lichaam) te slaan en te duwen en die [slachtoffer 1] met een hete en/of etsende/bijtende vloeistof te begieten en die [slachtoffer 1] met een douchekop tegen haar hoofd te slaan;
2
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
september2013 tot en met 31 december 2016 te Krimpen aan de Lek en Tilburg en Assen en Etten-Leur en Waalwijk en elders in Nederland,(telkens) zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (telkens) tegen het hoofd en het lichaam te slaan;
3
hij op 7 augustus 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door (duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 3] ) een snijdende beweging langs zijn keel te maken;
4
hij op 8 augustus 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk
eenauto,
dieaan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft beschadigd, door tegen die auto te schoppen en aan kentekenplaten en ruitenwissers en spiegels van die auto te trekken en die auto te bekrassen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert de in het dictum genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden zal worden opgelegd, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank voorwaardelijk verzocht om, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de zaak aan te houden en de officier van justitie opdracht te geven om een zorgmachtiging voor te bereiden. Volgens de raadsvrouw biedt de zorgmachtiging een minder ingrijpend alternatief dan de tbs-maatregel, waarmee de verdachte ook adequaat behandeld kan worden. Eventueel kan een reclasseringstoezicht worden opgelegd in aanvulling op de zorgmachtiging. Verder heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen tbs-maatregel aan de verdachte kan worden opgelegd voor de feiten 1 en 2, nu de deskundigen niet hebben kunnen vaststellen dat in 2013 tot 2015 sprake was van een psychische stoornis bij de verdachte. Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat het om oudere feiten gaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan het gedurende een lange periode meermalen mishandelen van zijn destijds nog zeer jonge stiefdochter [slachtoffer 1] , onder andere een ernstige mishandeling door haar een hete en/of bijtende/etsende vloeistof in het gezicht te gieten. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van deze gruwelijke daad zeer ernstig en blijvend letsel in haar gezicht opgelopen. Ook door de andere mishandelingen van de verdachte heeft zij fors letsel opgelopen, waaronder twee gebroken ribben. De vertrouwensarts van Veilig Thuis heeft verklaard dat hij niet eerder een dergelijk ernstige vorm van kindermishandeling heeft gezien. [slachtoffer 1] was op het moment dat de mishandelingen begonnen slechts twee jaar oud. Juist dergelijk jonge kinderen zijn volledig weerloos en afhankelijk van hun ouders of verzorgers en dienen tegen dergelijke feiten beschermd te worden. De mishandelingen moeten voor [slachtoffer 1] zeer beangstigende ervaringen zijn geweest, nu het juist haar stiefvader - die zij zag als vader - was die haar heeft mishandeld; één van de personen in haar leven die zij het meest vertrouwde. Bovendien vond een groot deel van de mishandelingen plaats in de woning, de plek waar [slachtoffer 1] zich bij uitstek veilig dient te voelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lange tijd last blijven houden van de (psychische) gevolgen hiervan. Dit blijkt ook wel uit de verklaringen van de gezinsvoogd en de pleegmoeder van [slachtoffer 1] , die hebben verklaard dat [slachtoffer 1] nog lange tijd zeer angstig is geweest onder de douche.
Voorts heeft de verdachte gedurende een lange periode zijn toenmalige vriendin, de moeder van [slachtoffer 1] , mishandeld. Hiermee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De verdachte heeft het slachtoffer door aldus te handelen jarenlang pijn en angst bezorgd.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van een andere ex-vriendin en het vernielen van haar auto. Dit zijn vervelende strafbare feiten waarmee de verdachte, zo blijkt uit de op schrift gestelde slachtofferverklaring, ook bij dit slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 juli 2021. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren met politie en justitie in aanraking is gekomen voor vernielingen en een bedreiging. Verder houdt de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 2 rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:
  • reclasseringsadviezen over de verdachte van GGZ reclassering Fivoor (hierna: de reclassering), van 5 juni 2020 en 16 juli 2021 opgesteld door [naam reclasseringsmedewerker 1] , reclasseringsmedewerker.
  • een reclasseringsadvies over de verdachte van de reclassering, van 26 juli 2021 opgesteld door [naam reclasseringsmedewerker 2] , reclasseringsmedewerker;
  • een Pro Justitia-rapportage, van 28 juni 2021 opgesteld door S.J.M.A. Matthijssen (hierna: Matthijssen), klinisch psycholoog, en T. den Boer (hierna: Den Boer), psychiater;
  • een e-mailbericht van 22 juli 2021 van J [naam geneesheur-directeur] , geneesheer-directeur van Fivoor.
[naam reclasseringsmedewerker 1] en Den Boer zijn tevens als deskundigen gehoord op de terechtzitting van 28 juli 2021.
De verdachte is ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) en onderzocht door een multidisciplinair team. Dit heeft geresulteerd in bovengenoemde Pro Justitia-rapportage. Uit dit rapport volgt dat het psychisch functioneren van de verdachte in belangrijke mate wordt bepaald door een bipolaire-I-stoornis. Dit is een stemmingsstoornis die gekenmerkt wordt door een episodisch verloop. Tevens is er bij verdachte sprake van een stoornis in het gebruik van middelen, te weten alcohol en cannabis. Verder stellen de deskundigen dat het empathisch vermogen van de verdachte beperkt lijkt en dat er op diverse sociaal-maatschappelijke terreinen sprake is van ernstig disfunctioneren. De deskundigen hebben voor het overige geen zicht gekregen op de persoonlijkheid van de verdachte, nu ten tijde van het onderzoek in het PBC nog sprake was van enige manische ontregeling die werd geremd met fors gedoseerde medicatie. Ten tijde van het ten laste gelegde op 7 en 8 augustus 2020 (feiten 3 en 4), was bij de verdachte sprake van manische ontremming met gevolgen voor zijn gedrag, waaronder het verlies van zicht op eigen handelen en op de consequenties daarvan en het verlies van remming. Om die reden wordt geadviseerd om de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De deskundigen hebben geen uitspraken kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van de feiten 1 en 2, nu de deskundigen geen zicht hebben op het psychisch functioneren van de verdachte in die periode en de verdachte heeft ontkend die feiten te hebben gepleegd. Ten aanzien van het recidiverisico overwegen Matthijssen en Den Boer dat het ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet mogelijk is om op klinische gronden het risico op herhaling in te schatten, nu er onvoldoende zicht is verkregen op het functioneren van de verdachte in die periode. Ten aanzien van de vernieling en bedreiging concluderen zij tot een hoog recidiverisico, nu de verdachte kampt met een chronische aandoening die leidt tot terugkerende manische ontregeling en die versterkt wordt door zijn middelenproblematiek. Verder noemen de deskundigen het gebrek aan inzicht van de verdachte in zijn problematiek zorgwekkend en achten zij de verdachte onvoldoende in staat om zijn leven zelfstandig adequaat vorm te geven.
Uit de reclasseringsadviezen van de reclassering van 5 juni 2020 en 16 juli 2021 volgt dat de reclassering de kans op recidive in het algemeen en op letselschade in het bijzonder als hoog inschat. Er is sprake van een patroon aangaande geweldsdelicten in het kader van huiselijk geweld. De verdachte heeft problemen op verschillende leefgebieden. Verder is er bij de verdachte sprake van impulsief gedrag en een gebrekkige zelfbeheersing. Tot slot is er bij de verdachte sprake van een lage responsiviteit voor behandeling en begeleiding.
De toerekeningsvatbaarheid van de verdachte
De rechtbank kan zich verenigen met de overwegingen en conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekenbaarheid en neemt deze over. Dit betekent dat de rechtbank de verdachte ten aanzien van de feiten 3 en 4 verminderd toerekeningsvatbaar acht. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, onvoldoende grond om het onder 1 en 2 ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Deskundige Den Boer heeft ter terechtzitting nogmaals benadrukt dat onvoldoende zicht is op het psychisch functioneren van de verdachte in 2013 tot 2015 en of destijds sprake was van een stoornis. De rechtbank ziet gelet daarop en in het licht van de beperkte hoeveelheid beschikbare informatie omtrent de persoon van de verdachte in die periode, geen aanleiding om af te wijken van de conclusies van de deskundigen op dat punt.
Behandelkader
Omtrent een behandelkader voor de verdachte overwegen Matthijssen en Den Boer het volgende. De psychiatrische aandoening waar de verdachte mee kampt, behoeft psychiatrische zorg. Het gaat dan om psycho-educatie, stabilisering van het stemmingsbeeld door middel van medicatie, behandeling van de middelenproblematiek en diagnostiek van de persoonlijkheid en de aanwezige copingvaardigheden. Een klinische start van de behandeling is noodzakelijk, waarna het traject op ambulante wijze kan worden voortgezet. Deze interventie kan plaatsvinden binnen het kader van een zorgmachtiging ex artikel 2.3 van de Wet forensische zorg. De verwachting is dat het klinische deel van het behandeltraject enkele maanden in beslag zal nemen, waardoor een zorgmachtiging, die wordt afgegeven voor de duur van zes maanden, voldoende is.
Naar aanleiding van het advies dat volgt uit de Pro Justitia-rapportage heeft de geneesheer-directeur van Fivoor het volgende opgemerkt. De geneesheer-directeur acht een zorgmachtiging niet opportuun. Een zorgmachtiging is een civielrechtelijke machtiging waarbij het uitgangspunt een zo kort als mogelijk durende opname is, gericht op herstel van de patiënt. Dit is een wezenlijk ander uitgangspunt dan een forensische zorgtitel, waarbij ook wordt ingezet op recidivepreventie en bescherming van de maatschappij. De geneesheer-directeur is van mening dat de stelling van Matthijssen en Den Boer omtrent de duur waarbinnen de klinische opname kan worden afgerond tamelijk optimistisch is. Naast stabilisering zal de verdachte moeten worden behandeld voor zijn middelenmisbruik en eventueel onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. Daarnaast ontbreekt het volgens de geneesheer-directeur aan belangrijke randvoorwaarden voor terugkeer in de maatschappij, zoals een steunsysteem en huisvesting. De zorgmachtiging leent zich aldus niet voor de langer durende forensisch georiënteerde behandeling die de verdachte nodig heeft.
De reclassering (her)overweegt in het rapport van 16 juli 2021 dat hetgeen Matthijssen en Den Boer beogen, namelijk een klinische behandeling op een Forensische Psychiatrische Afdeling, niet haalbaar is binnen een zorgmachtiging. Voorts stelt de reclassering dat een forensisch kader wenselijk is, nu de verdachte een geschiedenis heeft waarbij hij zich niet heeft gehouden aan voorwaarden en afspraken binnen begeleiding en behandeling. Tot slot stelt de reclassering dat er een groot verschil bestaat tussen de manier van werken in een reguliere GGZ en werken vanuit een forensische setting. In het rapport van 26 juli 2021 overweegt de reclassering dat, gelet op het hoge risicoprofiel, de aanwezigheid van middelenproblematiek, de lage behandelresponsiviteit, de problematische justitiële voorgeschiedenis en de complexe en nog niet geheel doorgronde psychopathologie van de verdachte, het stringente kader van de tbs modaliteit noodzakelijk wordt geacht.
De rechtbank acht het, gelet op de overwegingen van Matthijssen en Den Boer, noodzakelijk dat de verdachte klinisch wordt behandeld voor zijn psychiatrische stoornis en de stoornis in het middelengebruik. De rechtbank is echter van oordeel dat de door hen geadviseerde zorgmachtiging geen passend behandelkader is. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat zij de termijn van zes maanden waarvoor de zorgmachtiging wordt gegeven niet afdoende acht. Uit het rapport van Matthijssen en Den Boer volgt immers dat de verdachte behandeld moet worden voor een ernstige en complexe stoornis in combinatie met een behandeling voor zijn middelengebruik en dat daarnaast diagnostiek nodig is om meer zicht te krijgen op eventuele persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte. Daarbij betrekt de rechtbank ook de omstandigheid dat het de verdachte ontbreekt aan enig inzicht in zijn ziekte en dat hij een lage behandelresponsiviteit heeft. In het verleden heeft de verdachte zich niet gehouden aan de afspraken met de reclassering en de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden. Verder deelt de rechtbank de overwegingen van de reclassering omtrent het hoge risico op recidive van de verdachte, waaronder ook het hoge risico op letselschade. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat de verdachte, ook na een klinische opname, adequaat begeleid en behandeld kan worden en samen met de reclassering kan werken aan de probleemgebieden in zijn leven om zo het recidiverisico te kunnen verminderen. De zorgmachtiging is daar niet het geëigende kader voor.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om de zaak aan te houden en de officier van justitie de opdracht te geven een zorgmachtiging voor te bereiden afwijzen.
Tbs met voorwaarden
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel passend en noodzakelijk is. De rechtbank heeft daarbij gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten, de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en het gegeven dat eerdere behandelingen niet tot de gewenste gedragsverandering bij de verdachte hebben geleid..
Zoals hiervoor is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat deze feiten niet dan wel in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Dit betekent dat voor deze feiten niet is voldaan aan het wettelijk vereiste dat ten tijde van het begaan van deze feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zodat aan de verdachte voor deze feiten geen tbs-maatregel kan worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat voor het onder 3 bewezen verklaarde feit wel een tbs-maatregel kan worden opgelegd, nu aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van die maatregel is voldaan. Dit is een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts bestond tijdens het begaan van dit feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank is tot slot van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. De verdachte is de afgelopen jaren meerdere malen veroordeeld voor geweldsdelicten. Voorts is redengevend hetgeen de deskundigen naar voren hebben gebracht omtrent de stoornis, het middelenmisbruik en het beperkte ziekte-inzicht van de verdachte. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, vormt de verdachte naar het oordeel van de rechtbank een gevaar voor de algemene veiligheid van personen. De stoornissen van de verdachte en het daaruit voorkomende recidiverisico zijn naar het oordeel van de rechtbank van zodanige aard dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
De reclassering heeft in het rapport van 26 juli 2021 een groot aantal voorwaarden opgesteld waar de verdachte zich in het kader van de tbs-maatregel aan zou moeten houden. Deze voorwaarden zijn op de zitting met de verdachte besproken en hij heeft verklaard zich aan deze voorwaarden te willen houden. De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de voorwaarden zoals geadviseerd. Het is aan de verdachte om te laten zien dat hij bereid is alle voorwaarden verbonden aan de tbs-maatregel na te leven en dat hij tot gedragsverandering in staat is.
Duur maatregel
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel met voorwaarden blijkens het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht een periode van negen jaar niet te boven gaat. Wanneer de verdachte zich echter niet aan de gestelde voorwaarden houdt, kan de tbs met voorwaarden worden omgezet in tbs met verpleging van overheidswege. De duur van die maatregel mag een periode van vier jaar niet te boven gaan, tenzij de tbs is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (een geweldsmisdrijf). De rechtbank acht het daarom van belang om te bepalen of daar in dit geval sprake van is.
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel wordt opgelegd ter zake van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Bedreiging is niet zonder meer aan te merken als geweldsmisdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan of sprake is van een geweldsmisdrijf worden afgeleid uit de - al dan niet in onderling verband en samenhang gelezen - overige inhoud van de einduitspraak van de opleggingsrechter, zoals de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen, de kwalificatie, de motivering van de weerlegging van de gevoerde verweren en de motivering van de opgelegde sancties. Specifiek met betrekking tot een bedreiging overweegt de Hoge Raad: “Daarbij zal hij onder meer kunnen betrekken of de bedreiging werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd”.
Bij de vraag of de bedreiging van [slachtoffer 3] door de verdachte gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen dient de rechtbank gelet op het voorgaande onder meer te betrekken of de bedreiging werd voorafgegaan, vergezeld (in het geval van een verbale bedreiging) of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat zij de dagen voorafgaand aan de bedreiging meerdere malen is lastiggevallen en geïntimideerd door de verdachte. Ook blijkt daaruit dat zij eerder is mishandeld door de verdachte, hetgeen ook bevestiging vindt in het strafblad van de verdachte. Verder overweegt de rechtbank dat de bedreiging vergezeld ging van niet-verbaal agressief gedrag (het maken van een snijdende beweging met de hand langs de keel). Voorts is de verdachte een dag na de bedreiging opnieuw naar het slachtoffer toegegaan en heeft hij haar auto beschadigd en daarbij aldus niet-verbaal agressief gedrag vertoond. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de verdachte destijds ook reeds veroordeeld was voor mishandeling van zijn andere ex-partner [naam 4] en werd verdacht van de mishandeling van ex-partner [slachtoffer 2] , hetgeen de bedreiging voor [slachtoffer 3] des te indringender maakte, is de rechtbank van oordeel dat destijds ook aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Dit betekent dat, in het geval waarin de tbs met voorwaarden wordt omgezet in tbs met verpleging van overheidswege, de duur van de maatregel niet gemaximeerd is en de totale duur van de maatregel daarom een periode van vier jaren te boven kan gaan.
De rechtbank zal daarnaast bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter voorkoming van strafbare feiten zal aan de verdachte ook een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 3] . Het slachtoffer heeft om dit contactverbod verzocht, omdat de verdachte, ook vanuit detentie, contact met haar blijft opnemen. Zij heeft behoefte aan rust en wenst geen contact meer met de verdachte te hebben. De rechtbank zal deze maatregel opleggen voor de duur van vijf jaren en bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van één week voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de feiten, in het bijzonder de feiten 1 en 2, een forse gevangenisstraf gerechtvaardigd is naast oplegging van de tbs-maatregel. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf rekening gehouden met de ouderdom van de feiten 1 en 2, het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het feit dat zij de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht ten aanzien van de feiten 3 en 4. Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. Zij zal daarom aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren opleggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vorderingen
Jeugdbescherming West regio Zuid-Holland Midden (hierna: Jeugdbescherming West) heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Voorts heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij vordert een schadevergoeding van € 3.358,59, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat voor € 450,00 uit immateriële schade en voor € 2.908,59 uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van beide vorderingen tot schadevergoeding op het standpunt gesteld dat deze geheel kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van Jeugdbescherming West primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering dan wel dient te worden afgewezen wanneer de rechtbank komt tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw eveneens primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wanneer de rechtbank komt tot vrijspraak van het onder 3 en 4 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de vordering, in elk geval voor zover deze ziet op de verzochte verhuiskosten, niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen de ten laste gelegde feiten en de ontstane schade.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Ten aanzien van de vordering van Jeugdbescherming West
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 juli 2013, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2013 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij Jeugdbescherming West.
7.4.2
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post verhuiskosten
(€ 1.100,00), de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van die post onvoldoende onderbouwd noch gebleken dat sprake is van rechtstreekse schade die door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten is toegebracht.
Verder zal de rechtbank, voor zover de vordering betrekking heeft op de post schade aan auto (€ 1.808,59), de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank stelt vast dat schade aan de auto van de benadeelde partij is ontstaan als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit, maar ook dat deze schade inmiddels is vergoed door haar verzekering. De benadeelde partij heeft verklaard dat zij deze vergoeding wil terugstorten om te voorkomen dat haar maandelijkse premie stijgt, maar daarmee staat deze schade op dit moment onvoldoende vast, nu deze schade reeds is vergoed. Op dit moment is de schade van de benadeelde partij dan ook haar maandelijkse premiestijging, welke schade onvoldoende is onderbouwd en ook niet nauwkeurig door de rechtbank kan worden berekend op basis van de voorhanden zijnde informatie. Immers kan de rechtbank op dit moment niet vaststellen gedurende hoeveel maanden sprake zal zijn van een premiestijging en daarmee kan ook het totaalbedrag niet worden berekend. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding voor zover deze ziet op de immateriële schade toewijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder andere recht heeft op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade indien de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank acht het, op grond van de toelichting op de vordering tot schadevergoeding en de overige stukken in het dossier, aannemelijk dat de benadeelde partij zich bedreigd heeft gevoeld en hiervan last en hinder heeft ondervonden in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid. Tevens heeft zij psychische klachten ervaren als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal het bedrag aan immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 450,00.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 450,00, bestaande uit immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 augustus 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 450,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 38w, 57, 63, 285, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
zware mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin
en
mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ten aanzien van feit 3
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de navolgende voorwaarden:
dat de veroordeelde:
1. zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat hij:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- zich meldt op afspraken bij de reclassering zo vaak als zij nodig achten;
- zich houdt aan aanwijzingen van de reclassering die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de reclassering aan een actuele foto helpt waarop zijn gezicht herkenbaar is, ten behoeve van opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- zorgt dat hij te allen tijde bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van de begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met hem, voor zover dat van belang is voor het toezicht;
- de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en dat hij de reclassering toestemming verleent om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
- geen omgang zal hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en dat hij zich open opstelt, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en geen bezwaar heeft tegen screening door de reclassering op ‘gepaste en discrete’ wijze;
3. zich laat opnemen en zal verblijven in een nader te bepalen forensische klinische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing en dat hij zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen houdt die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan een onderdeel zijn van die behandeling. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden;
4. in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie meewerkt aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
5. aansluitend aan zijn klinische opname zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en de zorginstelling dat nodig vinden en de veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
6. zich aansluitend aan zijn klinische behandeling laat behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan een onderdeel zijn van de behandeling;
7. geen alcohol of drugs zal gebruiken en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen (ademonderzoek of urineonderzoek) en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
8. zich inzet voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en zich daarbij houdt aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden;
9. inzage geeft in zijn financiën en meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt de veroordeelde mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen en/of beschermingsbewind;
10. zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland zal begeven, zonder daaraan voorafgaande toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie;
11. zolang de reclassering dat nodig acht, op geen enkele wijze (dus ook niet via e-mail, of sociale media zoals Facebook, WhatsApp of Instagram) – direct of indirect – contact mag (laten) opnemen, zoeken of hebben met de volgende personen:
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1992 te [geboorteplaats 2] ;
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 3] ;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 1989 te [geboorteplaats 4] ;
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan tot een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van strafrecht, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
Jeugdbescherming Westtoe tot een bedrag van € 5.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2013 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan Jeugdbescherming West;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2013 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij Jeugdbescherming West;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]deels toe tot een bedrag van € 450,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor zover de vordering ziet op de post schade aan auto niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 450,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 9 dagen. Toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. M. Rigter, rechter,
mr. I.L. Blonk- van Groningen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 augustus 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met de nummers PL1500-2015364863 (hierna: proces-verbaal A), PL1500-2018307760 (hierna: proces-verbaal B), PL1500-2020235826 (hierna: proces-verbaal C) of PL1500-2020236727 (hierna: proces-verbaal D), alle van de politie-eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 434 ten aanzien van de processen-verbaal A en B en p. 1 t/m 53 ten aanzien van processen-verbaal C en D).
2.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] d.d. 22 december 2015, proces-verbaal A, p. 88 en 89.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam arts] d.d. 4 februari 2016, proces-verbaal A, p. 104.
4.Een geschrift, te weten een LECK-rapport d.d. 11 december 2015, opgesteld door kinderarts [naam 2] , p. 107 en 108.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] d.d. 21 april 2016, proces-verbaal A, p. 77.
6.De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 juli 2021.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam gezinsvoogd] d.d. 25 februari 2016, proces-verbaal A, p. 115.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] d.d. 3 maart 2016, proces-verbaal A, p. 126 en 127.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2016, proces-verbaal A, p. 130 en 131.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 21 november 2018, proces-verbaal B, p. 216, 217 en 218.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 20 april 2020, proces-verbaal B, p. 302, 303 en 305.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 8 mei 2020, proces-verbaal B, p. 309.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam moeder slachtoffer 2] d.d. 22 april 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar van het Korps Politie Aruba, p. 343 t/m 348.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam vader slachtoffer 2] d.d. 22 april 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar van het Korps Politie Aruba, p. 380 t/m 388.
15.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 9 augustus 2020, proces-verbaal D, p. 21, 24 en 25.
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 9 augustus 2020, proces-verbaal D, p. 28.
17.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 8 augustus 2020, proces-verbaal C, p. 8.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , d.d. 8 augustus 2020, proces-verbaal C, p. 15.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , d.d. 9 augustus 2020, proces-verbaal D, p. 28 en 29.