ECLI:NL:RBDHA:2021:8681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.12107 en NL21.12189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenrechtelijke bewaring en terugkeerbesluiten met betrekking tot Albanië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de terugkeerbesluiten en de maatregel van bewaring van een eiser die afkomstig is uit Albanië. De rechtbank heeft op 9 augustus 2021 geoordeeld dat het terugkeerbesluit van 24 juli 2021 rechtmatig is, ondanks de eerdere terugkeerbesluiten van 21 mei 2021. De eiser had beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten, waaronder de maatregel van bewaring, die op grond van de Vreemdelingenwet 2000 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het nieuwe terugkeerbesluit op rechtsgevolg gericht is, omdat daarin is bepaald dat de eiser moet terugkeren naar Albanië, terwijl het land van terugkeer in het eerdere besluit ontbrak. Dit betekent dat er een geldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de maatregel van bewaring, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de onrechtmatigheid van het terugkeerbesluit en het inreisverbod beoordeeld. De eiser voerde aan dat hij ernstige medische problemen heeft en dat hij geen adequate behandeling kan krijgen in Albanië. De rechtbank oordeelde echter dat de medische omstandigheden van de eiser niet in de weg staan aan het inreisverbod voor de duur van twee jaar, aangezien er geen bewijs was dat hij een behandeling ondergaat of dat hij niet in zijn land van herkomst kan worden behandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.12107 en NL21.12189

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 2 augustus 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1
1. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit van 24 juli 2021 onrechtmatig is, omdat het eerdere terugkeerbesluit van 21 mei 2021 ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring nog van kracht was. Dat verweerder vervolgens het terugkeerbesluit van 21 mei 2021 heeft ingetrokken, is geen juiste toepassing van het recht. Immers, indien verweerder het terugkeerbesluit van 21 mei 2021 niet zou hebben ingetrokken, zou eiser geen belang hebben bij zijn beroep tegen het nieuwe terugkeerbesluit van 24 juli 2021. Het nieuwe terugkeerbesluit is namelijk niet op rechtsgevolg gericht, nu de vertrektermijn daarin niet is gewijzigd ten opzichte van het eerdere terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit van 24 juli 2021 is daarom onrechtmatig opgelegd. Daarom bestond er ook geen grond voor een inreisverbod en is de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig, aldus eiser.
1.1.
De rechtbank stelt vast op 21 mei 2021 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser heeft uitgevaardigd. Op 24 juli 2021 heeft verweerder wederom een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser uitgevaardigd. Uit het document “HV21 Formulier bijzonderheden zaak” blijkt dat dit is gebeurd in verband met “de recente wijzigingen.” Vervolgens heeft verweerder, anders dan partijen ter zitting veronderstellen, op 28 juli 2021 alleen het
inreisverbodvan 21 mei 2021 ingetrokken. Het
terugkeerbesluitvan 21 mei 2021 is dus van kracht gebleven.
1.2.
Het nieuwe terugkeerbesluit van 24 juli 2021 is desondanks wel op rechtsgevolg gericht. Daarin is namelijk bepaald dat eiser moet terugkeren naar Albanië, terwijl het land van terugkeer in het terugkeerbesluit van 21 mei 2021 ontbreekt. Uit de uitspraak van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, rechtsoverweging 9.1, blijkt dat verweerder hiermee een gebrek in het eerdere terugkeerbesluit van 21 mei 2021 heeft hersteld. Dat betekent dat er een geldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de maatregel van bewaring en dat verweerder een inreisverbod kon uitvaardigen. Wat betreft het laatste stelt verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt dat het eerdere inreisverbod van 21 mei 2021 is ingetrokken en dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van het nieuwe inreisverbod van 24 juli 2021.
1.3.
De beroepsgrond faalt.
2. Eiser voert vervolgens aan dat hij problemen heeft met het inreisverbod voor de duur van twee jaar, aangezien hij ernstige problemen heeft met zijn benen. Eiser kan geen adequate medische behandeling krijgen in het land van herkomst en aangezien zijn klachten toenemen, is het voor hem niet mogelijk eerst nog twee jaar in het land van herkomst te verblijven, alvorens in een ander land medisch behandeld te worden, aldus eiser.
2.1.
Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw moest verweerder tegen eiser een inreisverbod uitvaardigen. Ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vw kon verweerder, in afwijking van het eerste lid, om humanitaire of andere redenen echter afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren. In paragraaf A4/2.3 van de Vc is opgenomen dat verweerder een inreisverbod uitvaardigt voor de maximale duur zoals die in artikel 6.5a van het Vb is genoemd. Eiser mocht tijdens het gehoor echter omstandigheden aanvoeren waarom van het inreisverbod zou moeten worden afgezien, dan wel de duur daarvan zou moeten worden verkort.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat dat eiser in het gehoor heeft verklaard dat hij zere benen en voeten heeft, maar dat hij geen medicatie heeft of onder doktersbehandeling staat. Er waren volgens eiser geen verdere medische omstandigheden die verweerder moest meewegen bij het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod, maar eiser hoopt dat hij geholpen zou worden in Engeland.
2.3.
Uit het voorgaande blijkt dat de medische omstandigheden van eiser niet in de weg staan aan het inreisverbod voor de duur van twee jaar, zoals verweerder terecht heeft gesteld. Niet is gebleken dat eiser een behandeling ondergaat of daartoe voornemens is. Ook is niet onderbouwd dat eiser een eventuele medische behandeling niet in zijn land van herkomst of elders buiten de Europese Unie kan ondergaan.
2.4.
De beroepsgrond faalt.
Over bestreden besluit 2
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de maatregel van bewaring. Het toetsingskader van de rechtbank is beperkt in die zin dat slechts enkele punten ambtshalve mogen worden getoetst. Binnen dat toetsingskader is de rechtbank niet gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd was met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd was te achten. Ook ziet de rechtbank ambtshalve geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring evident onrechtmatig was.
Over de beroepen
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.