ECLI:NL:RBDHA:2021:8680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.11948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenrecht; voortduren van de maatregel van bewaring en voortvarendheid van de uitzettingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een vervolgberoep inzake de maatregel van bewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op 6 juni 2021. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was en het vooronderzoek op 29 juli 2021 is gesloten.

De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 16 juni 2021 rechtmatig was. De huidige beoordeling betreft de periode na deze datum. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verweerder sinds 12 juli 2021 niet stil heeft gezeten en verschillende uitzettingshandelingen heeft verricht, waaronder vertrekgesprekken met eiser.

De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar China, ondanks dat er geen nieuwe vlucht is geboekt. Eiser weigert mee te werken aan een Covid-test, wat de voortgang van de uitzetting belemmert. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11948

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 juni 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 29 juli 2021 om 16.59 uur.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 juni 2021 (in de zaak NL21.8715) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 16 juni 2021 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting.
2.1.
Uit de voortgangsgegevens van 22 juli 2021 blijkt dat verweerder op 17 juni 2021 een bericht heeft ontvangen dat er pas vluchten kunnen worden geboekt in augustus. Daarop is de contactpersoon van KLM benaderd, die op 24 juni 2021 heeft aangegeven dat zal worden bekeken of het lukt om een vlucht naar Shanghai te boeken. Op 28 juni 2021 heeft verweerder de vluchtaanvraag verzonden naar de reisagent. Op 1 juli 2021 heeft verweerder een vluchtakkoord ontvangen. Verweerder heeft op 5 juli 2021 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Uit het verslag van dat gesprek blijkt dat de vlucht naar Shanghai stond gepland op 13 juli 2021. Op 6 juli 2021 heeft verweerder contact opgenomen met het vaccinatiecentrum voor afname van een PCR-test. Bij bericht van 8 juli 2021 heeft het vaccinatiecentrum laten weten dat er een afspraak staat ingepland op 12 juli 2021. Op 8 juli 2021, 9 juli 2021 zijn weer vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Op 12 juli 2021 heeft eiser geweigerd om naar het vaccinatiecentrum te gaan voor afname van de PCR-test, waardoor de vlucht is geannuleerd. Op dezelfde dag en op 26 juli 2021 heeft verweerder weer vertrekgesprekken met eiser gehouden. Tijdens het laatste gesprek heeft verweerder aan eiser gevraagd of hij zou meewerken aan een nieuwe Covid-test als verweerder een nieuwe vlucht zou boeken, waarop eiser heeft geantwoord dat hij nu nog niet klaar is om te vertrekken. Daarop heeft verweerder aangegeven dat hij nu nog geen vlucht zal boeken en hem over een paar weken weer dezelfde vraag zal stellen. Als eiser niet zijn medewerking aan de Covid-test toezegt, kan verweerder geen vlucht boeken en zal eiser in bewaring moeten blijven, aldus verweerder.
2.2.
Anders dan eiser betoogt, blijkt uit het voorgaande dat verweerder sinds 12 juli 2021 niet compleet heeft stilgezeten. Hij heeft immers nadien nog een daadwerkelijke uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Weliswaar heeft verweerder geen nieuwe vlucht voor eiser geboekt, maar dat kan verweerder niet verweten worden. Uit eisers verklaringen blijkt immers dat het plannen van een nieuwe vlucht op korte termijn zinloos zou zijn geweest. Een nieuwe vlucht zou namelijk geen doorgang hebben gevonden, nu eiser blijft weigeren mee te werken aan een daartoe vereiste Covid-test. Verweerder dient vooralsnog in de gelegenheid te worden gesteld om de bewaring voort te zetten en te proberen om eiser door middel van het houden van vertrekgesprekken te bewegen alsnog zijn medewerking aan een Covid-test te verlenen.
Gelet op het geheel aan uitzettingshandelingen is de rechtbank nu van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting naar China. De beroepsgrond faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.