ECLI:NL:RBDHA:2021:8647
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vordering tot overgifte van rijbewijs en de toepassing van artikel 164 Wegenverkeerswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 een klaagschrift behandeld dat was ingediend door de klager, die zijn rijbewijs terugvorderde. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.P. Plasman, stelde dat het Openbaar Ministerie niet binnen de wettelijke termijn van tien dagen had beslist over de inhouding van zijn rijbewijs. De officier van justitie, mr. L. Kooijmans, verzocht de rechtbank om het beklag ongegrond te verklaren, omdat de klager zijn rijbewijs ten tijde van de vordering niet bij zich had en er geen bewijs was dat hij het rijbewijs had ingeleverd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ingevorderd rijbewijs in de zin van artikel 164 van de Wegenverkeerswet (WVW), omdat het rijbewijs nooit daadwerkelijk was ingeleverd. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2020, waarin soortgelijke omstandigheden aan de orde waren. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, wat betekent dat de klager zijn rijbewijs niet terugkreeg. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.