ECLI:NL:RBDHA:2021:8647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
09/084039.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overgifte van rijbewijs en de toepassing van artikel 164 Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 een klaagschrift behandeld dat was ingediend door de klager, die zijn rijbewijs terugvorderde. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.P. Plasman, stelde dat het Openbaar Ministerie niet binnen de wettelijke termijn van tien dagen had beslist over de inhouding van zijn rijbewijs. De officier van justitie, mr. L. Kooijmans, verzocht de rechtbank om het beklag ongegrond te verklaren, omdat de klager zijn rijbewijs ten tijde van de vordering niet bij zich had en er geen bewijs was dat hij het rijbewijs had ingeleverd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ingevorderd rijbewijs in de zin van artikel 164 van de Wegenverkeerswet (WVW), omdat het rijbewijs nooit daadwerkelijk was ingeleverd. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2020, waarin soortgelijke omstandigheden aan de orde waren. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, wat betekent dat de klager zijn rijbewijs niet terugkreeg. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Zittingsplaats 's-Gravenhage
parketnummer : 09-084039-21
raadkamernummer : 21-009477
datum : 06 juli 2021
beslissing van de politierechter op het beklag op grond van artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam (Roelof Hartstraat 31, 1071 VG Amsterdam),
hierna te noemen: de klager.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit klaagschrift op 6 juli 2021 behandeld.
De officier van justitie mr. L. Kooijmans heeft haar standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Klager en zijn advocaat hebben hun standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.

Het standpunt van klager

Het klaagschrift is op 25 juni 2021 ter griffie van deze rechtbank ingekomen en is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie om klagers rijbewijs onder zich te houden.
De raadsman van de verdachte geeft aan dat de verdachte zijn (niet ingeleverde) rijbewijs moet terugkrijgen, omdat het Openbaar Ministerie niet binnen 10 dagen een beslissing over de inhouding heeft genomen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om het beklag ongegrond te verklaren.
De verdachte had het rijbewijs ten tijde van de vordering tot overgifte niet bij zich. Op 20 april 2021 zou verdachte aangifte hebben gedaan van vermissing van onder andere zijn verblijfsvergunning. Hiervan is een bewijsstuk gevoegd. Echter staat het rijbewijs daarop niet vermeld. De politie heeft op grond van artikel 130 WVW tevens het CBR ingelicht over de invordering.
Uit de documentatie blijkt onder andere het volgende. Op 14 januari 2019 is klager wegens overtreding van artikelen 8 en 163 WVW veroordeeld tot een geldboete van 1000 Euro en een voorwaardelijke rij-ontzegging van 9 maanden.
Uit het dossier blijkt dat de schriftelijke vordering tot overgifte is gedateerd 26 maart 2021.
De 10 dagen termijn gaat pas lopen nadat het rijbewijs is ingeleverd. Dit is niet gebeurd. Bewijs dat klager zijn rijbewijs is kwijtgeraakt is niet overlegd. Bij de politie gaf hij aan dat hij het rijbewijs niet bij zich had.
Ten slotte is er sprake van recidive en is aan klager reeds een voorwaardelijke rij-ontzegging opgelegd.
Er is ook sprake van de invorderingsgrond neergelegd in art 130 WVW. Het is nu aan het CBR of klager weer een rijbewijs mag aanvragen, onder welke voorwaarden en zo ja wanneer.

Het oordeel van de rechtbank

In deze zaak is sprake geweest van een vordering tot overgifte van het rijbewijs, maar het rijbewijs is nooit daadwerkelijk ingeleverd door klager. Hierdoor is er geen sprake van een ingevorderd rijbewijs in de zin van artikel 164 WVW en derhalve is de termijn van 10 dagen van artikel 164 lid 6 WVW ook niet van toepassing. In dit verband verwijst de rechtbank ook naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:996.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. S.M. van der Schenk, rechter, in tegenwoordigheid van E.J. van Noort, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.