ECLI:NL:RBDHA:2021:8646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/6546 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen inreisverbod en terugkeerbesluit

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Rwandese nationaliteit houdende vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 20 augustus 2020 beroep ingesteld tegen een inreisverbod dat op 11 oktober 2019 was uitgevaardigd. Tijdens de zitting op 22 juli 2021 zijn eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich wel had laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft eiseres meerdere keren gevraagd om een afschrift van het besluit waartegen het beroep was gericht, maar hierop heeft zij niet gereageerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep mogelijk te laat was ingediend, en dat eiseres niet duidelijk had gemaakt tegen welk besluit het beroep zich richtte. Ondanks herhaalde verzoeken om verduidelijking heeft eiseres geen antwoord gegeven. De rechtbank heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit besluit is genomen met inachtneming van de procedurele regels en de noodzaak voor duidelijkheid in de rechtsgang.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat, indien het beroep gericht was tegen het besluit van 19 november 2019, dit beroep eveneens te laat was ingediend. Eiseres werd geadviseerd om een nieuwe aanvraag in te dienen bij de Staatssecretaris voor de opheffing van het inreisverbod. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6546

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Spiekermann),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

De rechtbank heeft op 20 augustus 2020 een beroepschrift ontvangen tegen een - volgens eiseres - uitgevaardigd inreisverbod van 11 oktober 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [1995] en bezit de Rwandese nationaliteit. Eiseres is in het bezit geweest van een Schengenvisum, geldig vanaf 30 juni 2019 tot 13 oktober 2019.
2. Eiseres heeft op 20 augustus 2020 beroep ingesteld. Eiseres verzoekt om opheffing of beëindiging van het inreisverbod omdat de persoonlijke omstandigheden van eiseres aanzienlijk zijn veranderd. Op 14 februari 2020 is eiseres getrouwd met [echtgenoot], van Duitse nationaliteit. Eiseres kan, door het opgelegde inreisverbod, niet bij haar echtgenoot in Duitsland verblijven.
3. Aan eiseres is meerdere malen gevraagd om een afschrift toe te sturen van het besluit waartegen het beroep is gericht. Eiseres heeft op dit verzoek niet gereageerd.
4. Uit de gedingstukken blijkt wel dat bij besluit van 11 oktober 2019 aan eiseres een terugkeerbesluit is opgelegd. Bij besluit van 19 november 2019 is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van een jaar.
5. Voor zover moet worden aangenomen dat het beroep zich richt tegen het besluit van
11 oktober 2019, is het beroep te laat ingediend. Ook hierover heeft de rechtbank meerdere malen gevraagd waarom het beroepschrift te laat is ingediend. Hierop is geen reactie binnen gekomen. Op 19 juli 2021 heeft de rechtbank telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiseres en per mail vragen gesteld over het ingediende beroep. De rechtbank heeft aan eiseres de vraag gesteld of haar beroep is gericht tegen het opgelegde inreisverbod of dat zij verzoekt om opheffing van het opgelegde inreisverbod. Ook hierop heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.
6. Nu niet duidelijk is geworden tegen welk besluit van verweerder het beroep is gericht en eiseres meerdere malen de gelegenheid is geboden daarover uitsluitsel te geven, maakt de rechtbank gebruik van zijn bevoegdheid om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren [1] .
7. Voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van 19 november 2019 waarmee aan eiseres het inreisverbod is opgelegd, dan is dat beroep zonder geldige reden te laat ingediend [2] . Ook dit vormt grond om het beroep niet ontvankelijk te verklaren.
8. Voor zover eiseres verzoekt om opheffing van het uitgevaardigde inreisverbod, dan dient eiseres een daartoe strekkende aanvraag in te dienen bij verweerder, waarbij de rechtbank opmerkt dat ter zitting ter sprake is gekomen dat verweerder nadere vragen heeft gesteld aan de gemachtigde over zijn verzoek om beëindiging van het inreisverbod, waarop ook geen reactie bij verweerder is binnengekomen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 6.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6.6, aanhef en onder a van de Awb
2.Artikel 6.7, 6.9 en 6.11 van de Awb