6.3Verweerder heeft aangegeven voornoemd stappenplan te hebben doorlopen. Op basis daarvan staat niet ter discussie dat eiseres ten gevolge van medische beperkingen afhankelijk is van haar auto als vervoersmiddel. Evenmin staan de door eiser genoemde vervoersbewegingen ter discussie. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of een financiële tegemoetkoming van € 50,- per maand de situatie van eiseres een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin zij in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie.
7. De rechtbank is bij de beoordeling van het geschil allereerst van oordeel dat verweerder er op juiste gronden vanuit gaat dat uitsluitend de variabele vervoerskosten in het kader van de onderhavige vervoersvergoeding kunnen worden vergoed. In geschil is immers de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten voor iemand die al in het bezit is van een personenauto. Dit betekent dat de kosten als verzekering en wegenbelasting buiten beschouwing dienen te blijven, omdat dit kosten betreffen die verbonden zijn aan het bezit van een auto. Die kosten zijn immers niet specifiek gericht op mensen met een beperking, maar zijn verplicht voor een ieder die een auto in zijn bezit heeft. Hoezeer de rechtbank ook begrip kan opbrengen voor het feit dat de forse verlaging van de vervoersvergoeding impact heeft op de financiële ruimte van eiseres, wenst zij in dit verband te benadrukken dat de Wmo 2015 niet is bedoeld als inkomensvoorziening.
8. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder alle vervoersbewegingen zoals eiseres deze in beroep opvoert, heeft meegenomen in zijn besluitvorming. Zulks met uitzondering van het bezoek aan haar broer. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat dit bezoek voor beiden van belang is, heeft verweerder naar haar oordeel terecht overwogen dat de vervoersvergoeding op basis van de WMO 2015 in beginsel ziet op het vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving. Vervoer verder weg dient dan op een andere wijze te worden opgelost, zoals door middel van de voorziening die onder verantwoordelijkheid van het Rijk wordt uitgevoerd door Valys. Onder omstandigheden zou een dergelijk bezoek wel onder de Wmo 2015 kunnen worden geschaard, zoals wanneer er sprake is van bovenregionaal contact met een persoon, die uitsluitend door eiseres zelf bezocht kan worden en dit bezoek noodzakelijk is voor eiseres om dreigende vereenzaming te voorkomen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de situatie van eiseres geen sprake. Het gegeven dat eiseres stelt dat een sociaal isolement dreigt, is niet geconcretiseerd en maakt dit oordeel daarom niet anders, nog daargelaten dat eiseres niet heeft onderbouwd dat dit het bezoek aan haar broer uitsluitend middels de door verweerder verstrekte vervoersvoorziening kan worden gerealiseerd.
9. Zonder afbreuk te doen aan de persoonlijke situatie van eiseres en de fysieke beperkingen waar zij mee kampt, is de rechtbank, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door verweerder vastgestelde 2.975 km per jaar niet toereikend is voor haar noodzakelijke vervoersbehoefte. Met het op basis daarvan verstrekte pgb van € 50,- per maand wordt naar het oordeel van de rechtbank daarom een passende bijdrage aan haar zelfredzaamheid en participatie geleverd, als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, laatste volzin, van de Wmo 2015. Samengevat heeft eiseres in het beroepschrift niet aannemelijk gemaakt dat het verstrekte pgb voor haar geen passende bijdrage vormt.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen.
11. Het beroep is daarom ongegrond.
12. Dit betekent dat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding bestaat.