In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De eiser, eigenaar van een rijksmonumentaal pand, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente waarin zijn bezwaren tegen verschillende handhavingsverzoeken en omgevingsvergunningen ongegrond zijn verklaard. De zaak betreft handhavingsverzoeken met betrekking tot de rookgasafvoer, zonwering en erfafscheiding van de woning van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 29 maart 2019 een besluit heeft genomen waarin de bezwaren van de eiser tegen eerdere besluiten zijn afgewezen. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
Tijdens de zitting op 21 mei 2021 zijn zowel de eiser als de derde partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die onder andere betoogde dat de schutting en de rookgasafvoer niet in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving, zorgvuldig overwogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schutting voldoet aan de eisen van het Besluit omgevingsrecht, en dat de vergunning voor de rookgasafvoer ook in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2012.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunning voor de erfafscheiding en de zonwering ten onrechte niet is verleend, en heeft het bestreden besluit in die zin vernietigd. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.