ECLI:NL:RBDHA:2021:8610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.11372 en NL21.11373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Denemarken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Syrische vrouw, samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van het Dublin-systeem. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat Denemarken haar aanvraag onzorgvuldig zal behandelen, vooral gezien de intrekking van haar verblijfsvergunning en de situatie in Damascus, die door Denemarken als veilig wordt beschouwd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de staatssecretaris, terecht heeft aangenomen dat Denemarken de asielaanvraag van eiseres op een zorgvuldige manier zal behandelen. De rechtbank wijst op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat Nederland erop mag vertrouwen dat andere EU-lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat dit vertrouwen in het geval van Denemarken niet gerechtvaardigd is.

De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiseres een risico loopt op (indirect) refoulement en dat de asielaanvraag in Denemarken in overeenstemming met de Europese richtlijnen zal worden behandeld. De beroepsgronden van eiseres slagen niet, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11372 en NL21.11373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres en verzoekster], eiseres en verzoekster, V-nummer: [V-nummer 1]

tevens namens haar minderjarige kind:
[kind], V-nummer: 290.387.6405
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

Geen zitting
1. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres en haar minderjarige kind hebben de Syrische nationaliteit.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Volgens hem is Denemarken verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. [1]
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten aanzien van Denemarken niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Denemarken komt de verdragsverplichtingen richting eiseres niet na, vooral omdat haar Deense verblijfsvergunning is ingetrokken nadat zij is gescheiden van haar echtgenoot en diens vergunning is ingetrokken omdat Damascus door Denemarken veilig wordt geacht. Een procedure omtrent haar behandeling in Denemarken heeft niet geholpen. De informatie waar verweerder naar heeft verwezen, is volgens eiseres onvoldoende om aan te tonen dat zij zal worden toegelaten tot Denemarken, althans dat Denemarken haar niet zal terugsturen naar Damascus, Syrië. Verder is het in de praktijk moeilijk om toegang te krijgen tot huisvesting, sociale zekerheid en de arbeidsmarkt. Een asielprocedure is volgens eiseres kansloos.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Allereerst overweegt de rechtbank dat een enkele verwijzing naar de zienswijze en alle andere ingediende stukken, zonder daarbij concreet aan te geven op welke gronden het bestreden besluit de toets in rechte niet kan doorstaan, niet tot enig resultaat kan leiden.
6.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit draagkrachtig is gemotiveerd dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de verwijzingen van eiseres naar diverse publicaties en rechtspraak geen aanleiding geven tot twijfel. Verweerder heeft uitvoerig gemotiveerd dat verblijfsvergunningen die zijn verleend voor “extreme gevallen van algemeen geweld” door Denemarken worden ingetrokken en dat in alle gevallen wordt bekeken of een vreemdeling op individuele gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, waarbij wordt getoetst aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM [2] . Verweerder motiveert verder dat Nederland evenmin aanneemt dat er in Syrië sprake is van een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. [3] Ook heeft verweerder gereageerd op de detentieomstandigheden en aan de hand van algemene informatie geconcludeerd dat er geen concrete aanknopingspunten zijn van ernstige bezwaren tegen overdracht aan Denemarken. Bovendien kan een vreemdeling indien hij het niet eens is met een afwijzing van een asielaanvraag, of bij een eventuele uitzetting, hiertegen rechtsmiddelen inzetten en zo nodig een procedure starten bij het EHRM [4] . Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet langer ten aanzien van Denemarken mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.3.
Gelet hierop, is een risico op (indirect) refoulement in beginsel niet aan de orde. Met het claimakkoord heeft Denemarken toegezegd eiseres toegang te verlenen en de asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese richtlijnen. Bij deze garantie hoort ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van refoulement zal zijn. De intrekking van de verblijfsvergunning van haar echtgenoot betekent niet dat de asielaanvraag van eiseres onzorgvuldig zal worden behandeld. Eiseres heeft in Denemarken een procedure gevoerd over de beëindiging van haar verblijf bij haar echtgenoot. Over haar asielgerelateerde problemen heeft zij niet geprocedeerd. Verweerder mag ervan uitgaan dat de Deense autoriteiten de asielaanvraag zorgvuldig zullen behandelen. Dat hier in het geval van eiseres niet van uit zou kunnen worden gegaan is niet gebleken.
Conclusie
7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen de uitspraak kan – voor zover daarin op het beroep is beslist – verzet worden gedaan bij deze rechtbank. Dit moet binnen zes weken na de dag van bekendmaking gebeuren. Wie verzet doet kan daarbij aangeven over het verzet gehoord te willen worden.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 3 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.Zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.