ECLI:NL:RBDHA:2021:8598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.11947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot beëindiging opvang en uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Iraanse asielzoekster. De verzoekster had op 27 december 2019 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 juli 2021 als kennelijk ongegrond was afgewezen. Na deze afwijzing heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat haar opvangvoorzieningen op 29 juli 2021 zouden worden beëindigd en zij Nederland zou moeten verlaten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onverwijlde spoed vereist was, gezien de dreigende beëindiging van de opvang en de mogelijke uitzetting naar Iran, wat onomkeerbare gevolgen voor verzoekster zou hebben.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan het feit dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet tijdig was ingediend. De rechter heeft besloten om de uitzetting van verzoekster te verbieden totdat er op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de opvang en overige verstrekkingen te handhaven totdat er een beslissing is genomen op het beroep. De proceskosten van verzoekster zijn vastgesteld op € 534, die door de staatssecretaris moeten worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11947
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: D. Reimerink).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster afgewezen als kennelijk ongegrond.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Na het instellen van beroep heeft eiseres tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoekster stelt de Iraanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [datum] 1984. Op 27 december 2019 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en h, van de Vw [1] afgewezen als kennelijk ongegrond. Hiertegen heeft verzoekster op 12 juli 2021 beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.
2. Verzoekster heeft op 22 juli 2021 een voorlopige voorziening gevraagd. Het COA [2] heeft haar medegedeeld dat de opvangvoorzieningen op 29 juli 2021 zullen worden beëindigd en dat zij per die datum ook Nederland moet verlaten. Verzoekster voert verder aan dat de uitzetting naar Iran onomkeerbare gevolgen voor haar heeft en dat zij daarom een zwaarwegend belang heeft bij het voorkomen van de uitzetting.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend, waardoor eiseres na afloop van de beroepstermijn geen rechtmatig verblijf meer heeft en derhalve ook geen recht meer heeft op opvang. Het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening kan niet leiden tot een verlenging van de wettelijke termijnen. Bovendien heeft verzoekster geen verschoonbare reden gegeven voor het niet tijdig indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder merkt verder op dat momenteel geen sprake is van een voornemen om verzoekster uit te zetten.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb [3] kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak worden gedaan zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op de omstandigheid dat de opvangvoorzieningen van verzoekster op korte termijn dreigen te worden beëindigd en de onzekerheid die heerst omtrent een naderende uitzetting uit Nederland, maakt de voorzieningenrechter gebruik van deze bevoegdheid.
6. Vastgesteld wordt dat in het bestreden staat vermeld dat indien verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening indient, de behandeling van dat verzoek in Nederland mag worden afgewacht en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst. Daarbij is niet expliciet vermeld binnen welke termijn dit verzoek dient te worden ingediend.
7. Daarbij komt dat een belangenafweging onmiskenbaar in het voordeel van verzoekster uitvalt. Het niet treffen van de voorziening kan immers leiden tot verwijdering uit de opvang en uitzetting. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het een eerste asielaanvraag betreft en dat tegen het bestreden besluit tijdig beroep is ingesteld. Het oordeel luidt dan ook dat de belangen van verzoekster om de beslissing op haar beroep in de opvang en in Nederland te kunnen afwachten zwaarder wegen dan het feit dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet terstond is ingediend.
8. De gevraagde voorlopige voorziening zal dan ook worden toegewezen, aldus dat de uitzetting van verzoekster wordt verboden totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist en dat verweerder al het noodzakelijke dient te doen om de opvang en de overige verstrekkingen op grond van de Rva [4] te handhaven hangende het beroep.
9. Verweerder wordt veroordeeld in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 534 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-
verbiedt de uitzetting van verzoekster uit Nederland zolang niet is beslist op het
beroep met zaaknummer NL21.11212;
- beveelt verweerder al het noodzakelijke te doen om de opvang en de overige
verstrekkingen te handhaven hangende dat beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 534
(vijfhonderdvierendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld op 28 juli 2021 om 11:34 uur aan de gemachtigde van verweerder en om 11:37 uur aan de gemachtigde van verzoekster.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.