Overwegingen
1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1991 en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Zij is de gestelde echtgenote van referent.
2. De eerste aanvraag van 29 december 2015 tot verlening van een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) in het kader van nareis voor eiseres en haar minderjarige dochter [naam], geboren op [datum] 2010, is ingewilligd bij besluit van
2 februari 2018. Eiseres heeft deze mvv niet tijdig kunnen ophalen, omdat zij Eritrea niet kon uitreizen.
3. Vervolgens heeft referent op 12 november 2018, alleen voor eiseres, een opvolgende mvv-aanvraag ingediend. Daarbij is een Soedanese vluchtelingenkaart overgelegd. Bij besluit van 23 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
4. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder overwogen dat de omstandigheid dat eiseres de verleende mvv niet tijdig heeft afgehaald, voor haar rekening en risico komt. De afwijzing van de aanvraag is in lijn is met de nieuwe gedragslijn die verweerder volgt. Eiseres mocht er niet op vertrouwen dat de aanvraag zou worden ingewilligd op grond van de eerdere procedure. De eerdere aanvraag is gelijktijdig ingediend met de aanvraag voor de dochter. De situatie is dus niet identiek. Verder heeft eiseres haar identiteit niet aannemelijk gemaakt met officiële documenten. De verklaringen die eiseres heeft gegeven voor het ontbreken van een identiteitsdocument zijn onvoldoende om bewijsnood aan te nemen. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 16 mei 2019leidt niet tot een ander oordeel, omdat niet is onderbouwd dat sprake is van een gelijke situatie. De Soedanese vluchtelingenpas is onvoldoende om de identiteit van eiseres vast te stellen. Reeds hierom is de aanvraag afgewezen.
5. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat haar eerder al een mvv is verleend, die zij niet kon ophalen. Eiseres vindt dat verweerder daarom ook nu, gelet op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, een mvv moet verlenen. Dat er nu sprake is van een andere situatie, omdat zij niet samen met haar dochter een mvv-aanvraag heeft ingediend, kan eiseres niet plaatsen. Dit punt is onvoldoende gemotiveerd in het bestreden besluit. Eiseres voert verder aan dat zij wel, in lijn met de vaste gedragslijn van verweerder, een op haar toegespitste verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële identiteitsdocumenten. Er was geen plicht tot het hebben van identiteitsdocumenten en op het platteland kon eiseres zich prima handhaven zonder identiteitsdocument. Daarnaast is eiseres van mening dat zij met de Soedanese vluchtelingenpas, de schriftelijke verklaring van referent van 19 februari 2020 en de brief van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal van 27 februari 2020 haar identiteit en familierechtelijke relatie voldoende heeft aangetoond. Het is daarom volgens haar, zoals volgt uit het arrest E. van het HvJ EUvan 13 maart 2019, aan verweerder om nader identificerend onderzoek aan te bieden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt dat er geen strijd is met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Deze beginselen gaan niet zo ver dat eiseres ervan uit mag gaan dat een opvolgende aanvraag automatisch wordt ingewilligd, enkel omdat een eerdere aanvraag is ingewilligd. De eerdere procedure is afgesloten en verweerder heeft de onderhavige aanvraag terecht beoordeeld naar de huidige stand van zaken.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat daarbij nieuwe inzichten zijn betrokken die door nader onderzoek zijn verkregen. In dat kader heeft verweerder verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Eritreavan 21 juni 2018, pagina en 21 en 22, waarin het volgende staat vermeld:
‘Waar in het vorige algemeen ambtsbericht werd gesteld dat buiten de steden niet iedereen een identiteitsdocument heeft - hetgeen op zich juist is - is uit nader onderzoek gebleken dat ook daar vrijwel geen Eritreeërs zijn zonder een identiteitsdocument. Als zij al bestaan gaat het om nomaden die zoveel mogelijk de autoriteiten ontlopen. Maar ook zij worden (alsnog) geregistreerd als zij in het huwelijk treden en kinderen krijgen.'
7. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuwe vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken. Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder naast officiële identificerende bewijsmiddelen, ook andere documenten bij zijn beoordeling betrekt, ongeacht of er sprake is van bewijsnood. Indien deze bewijsmiddelen substantieel bewijs leveren voor de identiteit van de vreemdeling en/of zijn familieband met de referent, kunnen deze stukken aanleiding vormen voor verweerder om aanvullend onderzoek te doen. De Afdelingheeft in haar uitspraken van 16 mei 2018geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
8. Vast staat dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen aantonen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van bewijsnood ten aanzien van het ontbreken van een officieel identiteitsdocument. De niet onderbouwde verklaringen van eiseres dat er geen plicht was tot het hebben van identiteitsdocumenten en dat zij zich op het platteland prima kon handhaven zonder identiteitsdocument, heeft verweerder hiervoor onvoldoende kunnen vinden. Uit het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van 21 juni 2018 en
6 februari 2017 blijkt immers dat er buiten de steden vrijwel geen Eritreeërs zijn zonder identiteitsdocument. Verweerder heeft eiseres daarom kunnen tegenwerpen dat zij onvoldoende heeft geconcretiseerd waarom zij zich heeft kunnen handhaven zonder een dergelijk document.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het overgelegde indicatieve document, de Soedanese vluchtelingenkaart, onvoldoende overtuigend is om de identiteit van eiseres aannemelijk te maken. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat dit document niet is afgegeven door de Eritrese autoriteiten en dat niet duidelijk is op grond van welke informatie dit document is opgesteld. Daarom heeft het document een beperkte waarde. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 16 mei 2019, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat het geen identieke zaak is. De vreemdeling in die zaak heeft immers een originele doopakte, een kopie van de identiteitskaart van haar moeder en een originele kerkelijke huwelijksakte overgelegd, terwijl eiseres alleen haar Soedanese vluchtelingenkaart heeft overgelegd. De enkele verklaringen van referent en eiseres zijn onvoldoende om de identiteit van eiseres wel aannemelijk te achten.
8. Omdat eiseres er niet in is geslaagd haar identiteit aannemelijk te maken kan de aanvraag reeds hierom worden afgewezen. Gelet hierop behoeft de familierechtelijke relatie geen verdere bespreking.
9. Het beroep op het arrest E. faalt ook. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de inhoud van het primaire en het bestreden besluit en hetgeen hierboven is overwogen, verweerder in lijn met zijn vaste gedragslijn in nareiszaken heeft gehandeld. De Afdeling heeft op
16 september 2019geoordeeld dat deze vaste gedragslijn in overeenstemming is met het uiteengezette algemene beoordelingskader in nareiszaken in het arrest E. Verweerder heeft eiseres daarom geen nader identificerend onderzoek hoeven aanbieden.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.