ECLI:NL:RBDHA:2021:8583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
20/6951 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake arbeidsverplichting en medische beperkingen bij bijstandsuitkering

Op 30 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2020, waarin zijn bezwaar tegen het primaire besluit van 19 december 2019 ongegrond werd verklaard. In het primaire besluit werd bepaald dat eiser de volledige arbeidsverplichting behoudt, ondanks zijn medische beperkingen. Eiser had aangegeven dat hij wachtte op een oordeel van een specialist en verzocht om opschorting van zijn sollicitatieplicht tot zijn klachten onder controle zijn.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de medische situatie van eiser niet leidde tot heroverweging van het besluit. De rechtbank constateerde dat er sprake was van een onzorgvuldig onderzoek en dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen, met inachtneming van de relevante wetgeving. Verweerder moet binnen twee weken laten weten of hij gebruik maakt van deze gelegenheid en heeft zes weken de tijd om het gebrek te herstellen.

Tegen deze tussenuitspraak staat hoger beroep open, maar pas tegelijk met de nog te wijzen einduitspraak. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de reactie van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6951

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), verweerder
(gemachtigde: W.C.T. Dubbeld).

Procesverloop

In het besluit van 19 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser de volledige arbeidsverplichting behoudt.
In het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen heeft er geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

1. In verband met het verkrijgen van een bijstandsuitkering heeft eiser aan verweerder gezegd medische beperkingen te hebben. Verweerder heeft daarom medisch advies gevraagd aan de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). De adviserend arts van de GGD heeft gerapporteerd:
“Er is bij betrokkene sprake van een interne stoornis van de huid en het bewegingsapparaat met als gevolg een beperking in zware fysieke arbeid, langdurig lopen, staan, zitten, (huid)contact met prikkelende stoffen of veelvuldig contact met water. Betrokkene staat (…) niet onder controle van een specialist de huisarts beoordeelt binnenkort of dit opnieuw nodig is. (…) Momenteel wordt betrokkene niet medicamenteus behandeld, behalve voor de huid.
Betrokkene wordt in staat geacht loonvormende arbeid te verrichten gedurende 36 uur per week mits dit geen zwaar fysieke arbeid betreft waarbij hij regelmatig kan vertreden en rekening wordt gehouden met de overige beperkingen.”
2. In het primaire besluit heeft verweerder, naar aanleiding van de rapportage, bepaald dat eiser de arbeidsverplichting behorende bij een bijstandsuitkering behoudt. Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiser voert in beroep hiertegen aan dat hij inmiddels is doorverwezen naar een specialist en meerdere malen heeft aangegeven te wachten op een oordeel van de specialist waar hij 3 februari 2020 een afspraak had. Eiser zou graag zien dat zijn sollicitatieplicht wordt opgeschort tot de reumatische klachten helemaal onder controle zijn en hij zijn traject bij Rivierduinen heeft afgerond, zo voert hij aan.
4. Ingevolge artikel 9, eerste lid, Participatiewet (Pw) is eiser, nu hij een uitkering op grond van de Pw ontvangt, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden.
Op grond van het tweede lid van artikel 9 Pw kan verweerder in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van die verplichting, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.1
In het feit dat eiser inmiddels (opnieuw) was doorverwezen naar een specialist en medicijnen gebruikt voor zijn reumatische klachten, had verweerder reden moeten zien om de primaire beslissing te heroverwegen middels een hernieuwd onderzoek door, bijvoorbeeld, de GGD-arts. Uit de brief van reumatoloog Van Aken, door eiser in bezwaar aan verweerder overgelegd, volgt immers dat sprake is van een verergering of toename (exacerbatie) van eisers klachten. Ook volgt uit de brief dat sprake is van algemene ziekteverschijnselen als vermoeidheid, waarmee de GGD-arts eerder niet kenbaar rekening heeft gehouden. Voorts was bij verweerder bekend dat eiser bij Rivierduinen is gestart met een burnout-traject, terwijl verweerder naar de burnoutklachten van eiser niet kenbaar onderzoek heeft gedaan of laten doen door de GGD-arts. (De bezwaarcommissie van) verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden is af te wijken van het medisch advies van de GGD. Het bestreden besluit vertoont aldus een gebrek omdat het onzorgvuldig is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd en kan niet in stand blijven.
4.2
De rechtbank ziet evenwel aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door toepassing te geven aan artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:80a Awb doet de rechtbank daarom een tussenuitspraak. Verweerder kan het gebrek herstellen met een aanvullende motivering, of met een nieuwe beslissing, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
4.3
Verweerder dient, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, Awb, zo spoedig mogelijk – en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak – kenbaar te maken of van de gelegenheid tot herstel gebruik zal worden gemaakt.
4.4
In het geval verweerder gebruik wenst te maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen, wordt hem hiervoor met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb een termijn gegeven van zes weken.
4.5
Op grond van artikel 8:51b, derde lid, Awb kan eiser binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
4.6
Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
4.7
Indien verweerder aangeeft geen gebruik te willen maken van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de hem hiervoor gestelde termijnen, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van verweerder einduitspraak doen.
4.8
Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiser.
4.9
Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, Awb een (nader) onderzoek ter zitting achterwege blijven.
4.1
In afwachting van de nadere reactie van verweerder, zoals hiervoor aangegeven, en de zienswijze daarop van eiser, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open, maar pas tegelijk met de nog te wijzen einduitspraak. Tot die tijd staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2021.
griffier rechter
de griffier is verhinderd deze
tussenuitspraak mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.