In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [Y], die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen. Het verzoek strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van vier minderjarige kinderen, geboren uit het huwelijk van verzoeker met hun Marokkaanse moeder. Verzoeker, die eerder het Nederlanderschap had, heeft dit op 28 november 2014 afstand gedaan, wat ook gevolgen had voor de nationaliteit van de kinderen. De IND heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de erkenning van de kinderen door verzoeker nietig is, omdat er reeds een familierechtelijke betrekking bestaat. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een videozitting op 21 juli 2021, waarbij verzoeker en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de IND. De rechtbank overweegt dat de erkenning van de kinderen door verzoeker nietig is op basis van artikel 1:204 lid 1 onder e van het Burgerlijk Wetboek, omdat er al twee ouders zijn. De rechtbank wijst het verzoek af, met de conclusie dat de kinderen niet het Nederlanderschap hebben verkregen door de erkenning van verzoeker.