ECLI:NL:RBDHA:2021:8580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/589818 / HA RK 20-127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op basis van vaderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker, [Y]. Het verzoek is ingediend op 12 maart 2020 en betreft de vraag of de vader van verzoeker op de datum van vaststelling van het vaderschap over hem de Nederlandse nationaliteit bezat. De vader van verzoeker had eerder een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van zijn kinderen ingediend, maar dit verzoek was afgewezen omdat niet kon worden aangetoond dat hij de Nederlandse nationaliteit bezat op het moment van de vaststelling van het vaderschap. De IND heeft het verzoek afgewezen en de officier van justitie heeft zich hierbij aangesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker en de IND schriftelijk hebben verklaard in te stemmen met afdoening van de zaak zonder mondelinge behandeling. De rechtbank heeft de stukken bestudeerd en geconcludeerd dat verzoeker niet heeft aangetoond dat zijn vader op de relevante datum de Nederlandse nationaliteit bezat. Verzoeker heeft geen bewijs geleverd dat zijn vader nooit Amerikaans staatsburger is geworden, wat cruciaal was voor de vaststelling van zijn eigen nationaliteit. De rechtbank heeft op basis van de overgelegde stukken en de argumenten van de IND geoordeeld dat het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap moet worden afgewezen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat verzoeker niet in staat is geweest om het benodigde bewijs te leveren, ondanks dat hij daartoe de gelegenheid heeft gekregen. De afwijzing van het verzoek is dan ook gebaseerd op het ontbreken van bewijs dat de vader van verzoeker op de datum van de uitspraak van het vaderschap de Nederlandse nationaliteit bezat. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en de beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 20-127
Zaaknummer: C/09/589818
Datum beschikking: 4 augustus 2021

Beschikking op het op 12 maart 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[Y]

verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.A. van Harmelen te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J. Pesch.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 29 juni 2020 van de zijde van de IND;
- de brief van 17 juli 2020 van de zijde van verzoeker;
- de conclusie van de officier van justitie van 20 juli 2021.
Verzoeker en de IND hebben schriftelijk verklaard in te stemmen met afdoening van de zaak zonder mondelinge behandeling, zodat op basis van de voorhanden zijnde stukken op het verzoek wordt beslist.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker, een en ander met uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

- Op 6 maart 2012 heeft de vader van verzoeker eerder een verzoekschrift tot
vaststelling van het Nederlanderschap van zijn kinderen, waaronder verzoeker,
ingediend.
- Bij beschikking van 12 juli 2016 is het vaderschap van [Y]
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] over verzoeker vastgesteld.
- Bij beschikking van 18 april 2017 heeft deze rechtbank voornoemd verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap afgewezen. De grond voor afwijzing van het
verzoek was – kort gezegd – dat de vader van verzoeker niet met stukken heeft
kunnen aantonen dat hij ten tijde van de vaststelling van het vaderschap
Nederlander was. Hij heeft niet aangetoond dat hij niet tot Amerikaans burger is
genaturaliseerd, met als gevolg dat hij het Nederlanderschap is kwijtgeraakt, terwijl
dit wel op zijn weg lag.

Beoordeling

In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, aan dat uit de bij het huidige verzoekschrift overgelegde stukken geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat zijn vader nooit het Amerikaanse Staatsburgerschap heeft verkregen – en in het verlengde hiervan – dat hij de Nederlandse nationaliteit nooit heeft verloren. Verzoeker heeft daardoor op grond van artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de Nederlandse nationaliteit verkregen op de eerste dag na een periode van drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak waarin het vaderschap van [Y] over verzoeker gerechtelijk is vastgesteld.
De IND stelt zich op het standpunt dat ook nu niet kan worden vastgesteld dat verzoeker in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit omdat nog steeds niet is aangetoond dat de vader van verzoeker op 16 juli 2016 de Nederlandse nationaliteit bezat. Immers, aldus de IND, is niet aangetoond dat de vader van verzoeker niet de Nederlandse nationaliteit verloren heeft als minderjarige op grond van artikel 16 lid 1 b RWN (oud) door medeverkrijging van de Amerikaanse nationaliteit met zijn moeder of als meerderjarige op grond van artikel 15 onder a RWN (oud), zodat het verzoek moet worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de vader van verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] en dat hij op grond van artikel 1 sub c van de destijds geldende Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap het Nederlanderschap door geboorte heeft ontleend aan zijn moeder.
Vast staat ook dat de vader van verzoeker de juridische vader is van verzoeker en verzoeker minderjarig was op de dag van de uitspraak van de vaststelling van het vaderschap, zodat verzoeker aan die vaststelling het Nederlanderschap zou kunnen ontlenen. Hiertoe dient vast te staan dat de vader van verzoeker op de dag van de uitspraak van de vaststelling van het vaderschap (16 juli 2016), nog steeds de Nederlandse nationaliteit bezat.
Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt het volgende:
  • Op 17 juli 1985 is de vader van verzoeker de Verenigde Staten binnengekomen op basis van een ‘student visum’ (F1-status).
  • De F1-status van de vader van verzoeker is meerdere keren verlengd.
  • De moeder van de vader van verzoeker is genaturaliseerd tot Amerikaans staatsburger.
  • Op 19 november 1994 heeft de vader van verzoeker verzocht hem een ‘permanent resident’-status te verlenen. Dit verzoek is op 5 juni 1995 afgewezen.
  • Op 5 mei 1998 heeft de vreemdelingenrechter de uitzetting van de vader van verzoeker uit de Verenigde Staten bevolen.
  • Op 10 augustus 1998 is het hoger beroep van de vader van verzoeker tegen de uitzettingsbeslissing afgewezen waarna de vader van verzoeker op 2 september 1998 feitelijk is uitgezet naar Nederland.
  • Op 29 juli 2005 is de vader van verzoeker aangehouden in de Verenigde Staten.
  • Op 16 december 2005 is de vader van verzoeker feitelijk uitgezet naar Aruba.
  • Op 25 juli 2006 is de vader van verzoeker aangehouden tijdens een poging om de Verenigde Staten binnen te komen.
  • Omstreeks 26 maart 2010 is de vader van verzoeker feitelijk uitgezet naar Nederland.
  • Aan de vader van verzoeker is steeds een Nederlands paspoort verstrekt, de laatste keer op 18 augustus 2015.
Hoewel hij daartoe geruime tijd in de gelegenheid is geweest en de rechtbank de zaak speciaal voor dit doel meermalen heeft aangehouden, heeft verzoeker geen ‘certificate of non-existence of record’ van zijn vader overgelegd. Uit dit stuk had onomstotelijk kunnen blijken of de vader van verzoeker op enig moment Amerikaans staatsburger is geworden, door meenaturalisatie met zijn moeder of door vrijwillige verkrijging. Evenmin heeft verzoeker aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen dit document te verkrijgen, maar dat die pogingen op niets zijn uitgelopen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld, dat de vader van verzoeker op de datum van vaststelling van het vaderschap over hem de Nederlandse nationaliteit bezat, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H. Dragtsma en J.T.W. van Ravenstein, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2021.