ECLI:NL:RBDHA:2021:8579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/584258 / HA RK 19-671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot vaststelling van het Nederlanderschap van twee minderjarige kinderen, ingediend door hun wettelijk vertegenwoordiger, [Y]. De kinderen zijn geboren in de Verenigde Staten en de verzoeker stelt dat zij de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen op basis van het vaderschap dat eerder is vastgesteld. De IND heeft het verzoek afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verzoeker op de datum van de vaststelling van het vaderschap, 16 juli 2016, de Nederlandse nationaliteit bezat. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder eerdere verzoekschriften en correspondentie tussen de verzoeker en de IND.

De rechtbank overweegt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij op de relevante datum de Nederlandse nationaliteit bezat. Er is geen bewijs overgelegd dat verzoeker geen Amerikaans staatsburger is geworden, wat zou hebben geleid tot verlies van zijn Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in het verleden meerdere keren in de Verenigde Staten is aangehouden en uiteindelijk is uitgezet naar Nederland. Ondanks dat verzoeker een Nederlands paspoort heeft ontvangen, is er onvoldoende bewijs dat hij zijn nationaliteit niet heeft verloren door naturalisatie in de Verenigde Staten.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van de kinderen moet worden afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verzoeker op de datum van de vaststelling van het vaderschap de Nederlandse nationaliteit bezat. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters zijn bijgestaan door een griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 19-671
Zaaknummer: C/09/584258
Datum beschikking: 4 augustus 2021

Beschikking op het op 27 november 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[Y]

in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de (ten tijde van indiening van het verzoekschrift) minderjarigen:
  • [kind 1] geboren op [geboortedatum 1] 2002 te [geboorteplaats 1] , Verenigde Staten van Amerika, en
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2004 te [geboorteplaats 2] , Verenigde Staten van Amerika,
verzoeker,
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. A.A. van Harmelen te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J. Pesch.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 14 januari 2020, met bijlage, van de zijde van de IND;
- de brief van 25 maart 2020, met bijlage, van de zijde van verzoeker;
- de brief van 29 juni 2020, met bijlage, van de zijde van de IND;
- twee brieven van 17 juli 2020 van de zijde van verzoeker;
- de brief van 11 mei 2021 van de zijde van verzoeker;
- de conclusie van de officier van justitie van 20 juli 2021.
Verzoeker en de IND hebben schriftelijk verklaard in te stemmen met afdoening van de zaak zonder mondelinge behandeling, zodat op basis van de voorhanden zijnde stukken op het verzoek wordt beslist.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van [kind 1] geboren op [geboortedatum 1] 2002 en [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, een en ander met uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

- Op 6 maart 2012 heeft verzoeker eerder een verzoekschrift tot vaststelling van het
Nederlanderschap van zijn kinderen ingediend.
- Bij beschikking van 12 juli 2016 is het vaderschap van verzoeker over genoemde
kinderen vastgesteld.
- Bij beschikking van 18 april 2017 heeft deze rechtbank het verzoek tot vaststelling
van het Nederlanderschap afgewezen. De grond voor afwijzing van het verzoek
was – kort gezegd – dat verzoeker niet met stukken heeft kunnen aantonen dat
hij ten tijde van de vaststelling van het vaderschap Nederlander was. Hij heeft niet aangetoond dat hij niet tot Amerikaans burger is genaturaliseerd, met als gevolg dat hij het Nederlanderschap is kwijtgeraakt, terwijl dit wel op zijn weg lag.

Beoordeling

In geschil is of de kinderen van verzoeker in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, aan dat uit de bij het huidige verzoekschrift overgelegde stukken geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat hij het Amerikaanse staatsburgerschap nooit heeft verkregen en – in het verlengde hiervan – dat hij de Nederlandse nationaliteit nooit heeft verloren. Zijn kinderen hebben daardoor op grond van artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de Nederlandse nationaliteit verkregen op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak waarin zijn vaderschap over de kinderen gerechtelijk is vastgesteld.
De IND stelt zich op het standpunt dat ook nu niet kan worden vastgesteld dat de kinderen van verzoeker in het bezit zijn gekomen van de Nederlandse nationaliteit omdat nog steeds niet is aangetoond dat verzoeker op 16 juli 2016 de Nederlandse nationaliteit bezat. Verzoeker heeft immers niet aangetoond dat hij de Nederlandse nationaliteit als minderjarige niet heeft verloren op grond van artikel 16 lid 1 b RWN (oud) door medeverkrijging van de Amerikaanse nationaliteit met zijn moeder of als meerderjarige op grond van artikel 15 onder a RWN (oud), zodat het verzoek moet worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat verzoeker is geboren op [geboortedatum 3] 1974 te [geboorteplaats 3] en dat hij op grond van artikel 1 sub c van de destijds geldende Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap het Nederlanderschap door geboorte heeft ontleend aan zijn moeder.
Vast staat ook dat verzoeker de juridische vader is van de kinderen en dat de kinderen minderjarig waren op de dag van de uitspraak van de vaststelling van het vaderschap, zodat zij aan die vaststelling het Nederlanderschap zouden kunnen ontlenen. Hiertoe dient vast te staan dat verzoeker op de dag van de uitspraak van de vaststelling van het vaderschap (16 juli 2016), nog steeds de Nederlandse nationaliteit bezat.
Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt het volgende:
  • Op 17 juli 1985 is verzoeker de Verenigde Staten binnengekomen op basis van een ‘student visum’ (F1-status) voor verblijf bij zijn moeder.
  • De F1-status van verzoeker is meerdere keren verlengd.
  • De moeder van verzoeker is genaturaliseerd tot Amerikaans staatsburger.
  • Op 19 november 1994 heeft verzoeker verzocht hem een ‘permanent resident’-status te verlenen. Dit verzoek is op 5 juni 1995 afgewezen.
  • Op 5 mei 1998 heeft de vreemdelingenrechter de uitzetting van verzoeker uit de Verenigde Staten bevolen.
  • Op 10 augustus 1998 is het hoger beroep van verzoeker tegen de uitzettingsbeslissing afgewezen waarna verzoeker op 2 september 1998 feitelijk is uitgezet naar Nederland.
  • Op 29 juli 2005 is verzoeker aangehouden in de Verenigde Staten.
  • Op 16 december 2005 is verzoeker feitelijk uitgezet naar Aruba.
  • Op 25 juli 2006 is verzoeker aangehouden tijdens een poging om de Verenigde Staten binnen te komen.
  • Omstreeks 26 maart 2010 is verzoeker feitelijk uitgezet naar Nederland.
  • Aan verzoeker is steeds een Nederlands paspoort verstrekt, de laatste keer op 18 augustus 2015.
Hoewel hij daartoe geruime tijd in de gelegenheid is geweest en de rechtbank de zaak speciaal voor dit doel meermalen heeft aangehouden, heeft verzoeker geen ‘certificate of non-existence of record’ overgelegd. Uit dit stuk had onomstotelijk kunnen blijken of verzoeker op enig moment Amerikaans staatsburger is geworden, door meenaturalisatie met zijn moeder of door vrijwillige verkrijging. Evenmin heeft verzoeker aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen dit document te verkrijgen, maar dat die pogingen op niets zijn uitgelopen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld, dat verzoeker op de datum van vaststelling van het vaderschap over de kinderen de Nederlandse nationaliteit bezat, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H. Dragtsma en J.T.W. van Ravenstein, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2021.