In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, geboren op [geboortedatum 1] 2008 in Ghana. Verzoekster, de moeder van het kind, heeft het verzoek ingediend in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), is als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder brieven van de IND en verklaringen van verzoekster en haar ouders. Tijdens de videozitting op 21 juli 2021 is verzoekster niet verschenen, terwijl de advocaten van beide partijen wel aanwezig waren.
Het verzoek strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van de minderjarige, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en veroordeling van de IND in de kosten van het geding. De IND heeft het verzoek afgewezen, stellende dat niet is aangetoond dat het kind is geboren uit een rechtsgeldig huwelijk tussen verzoekster en de vader van de minderjarige. De rechtbank heeft in eerdere procedures al geoordeeld dat het bestaan van een gewoonterechtelijk huwelijk niet is aangetoond. Verzoekster heeft nieuwe verklaringen en een verwantschapsonderzoek overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie onvoldoende is om het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk aan te tonen.
De rechtbank concludeert dat verzoekster niet heeft kunnen bewijzen dat de minderjarige is geboren uit een rechtsgeldig huwelijk, en wijst het verzoek af. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.