ECLI:NL:RBDHA:2021:8578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/598404 / HA RK 20-385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige geboren uit een gewoonterechtelijk huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, geboren op [geboortedatum 1] 2008 in Ghana. Verzoekster, de moeder van het kind, heeft het verzoek ingediend in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), is als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder brieven van de IND en verklaringen van verzoekster en haar ouders. Tijdens de videozitting op 21 juli 2021 is verzoekster niet verschenen, terwijl de advocaten van beide partijen wel aanwezig waren.

Het verzoek strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van de minderjarige, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en veroordeling van de IND in de kosten van het geding. De IND heeft het verzoek afgewezen, stellende dat niet is aangetoond dat het kind is geboren uit een rechtsgeldig huwelijk tussen verzoekster en de vader van de minderjarige. De rechtbank heeft in eerdere procedures al geoordeeld dat het bestaan van een gewoonterechtelijk huwelijk niet is aangetoond. Verzoekster heeft nieuwe verklaringen en een verwantschapsonderzoek overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie onvoldoende is om het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk aan te tonen.

De rechtbank concludeert dat verzoekster niet heeft kunnen bewijzen dat de minderjarige is geboren uit een rechtsgeldig huwelijk, en wijst het verzoek af. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 20-385
Zaaknummer: C/09/598404
Datum beschikking: 4 augustus 2021

Beschikking op het op 21 augustus 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[X]

in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] , Ghana (hierna: [minderjarige] )
verzoekster,
wonende te Ghana,
advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos te Wassenaar.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 14 oktober 2020, met bijlagen, van de zijde van de IND;
- de brief van 27 november 2020, met bijlagen, van de zijde van verzoekster;
- de brief van 4 januari 2021, van de zijde van de IND;
- de conclusie van de officier van justitie van 20 juli 2021.
Op 21 juli 2021 is de zaak ter videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn digitaal verschenen: mr. Dietz de Loos en mr. Meijer. Verzoekster is niet verschenen.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2008, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en veroordeling van de IND in de kosten van het geding.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Verzoekster is de moeder van [minderjarige] . De moeder heeft de Ghanese nationaliteit.
  • Aan [vader van de minderjarige] (hierna: [vader van de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum 2] 1955 te [geboorteplaats 2] , Goudkust (het huidige Ghana) en overleden op [datum overlijden] 2010 te [plaats van overlijden] , is op 14 juli 1992 bij Koninklijk Besluit het Nederlanderschap verleend.
  • Op 8 maart 2011 is ten behoeve van [minderjarige] bij de Nederlandse ambassade te [plaatsnaam] een Nederlands paspoort aangevraagd. Op 15 juli 2011 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken besloten de paspoortaanvraag niet in behandeling te nemen omdat er geen gelegaliseerd uittreksel van de huwelijksakte van de ouders van [minderjarige] is overgelegd. Tegen deze beslissing is op 24 augustus 2011 bezwaar aangetekend. Het bezwaar is bij beschikking van 10 oktober 2012 door de Minister van Buitenlandse Zaken ongegrond verklaard, omdat hij van oordeel is dat [minderjarige] niet staande een rechtsgeldig huwelijk tussen verzoekster en [vader van de minderjarige] is geboren.
  • Tegen voormelde beschikking van 10 oktober 2012 heeft verzoekster beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag, bestuursrechter, heeft bij beschikking van 30 juli 2014 het beroep ongegrond verklaard, reeds omdat het bestaan van het gestelde gewoonterechtelijk huwelijk tussen de ouders van [minderjarige] niet is aangetoond.
  • Tegen de beslissing van de rechtbank van 30 juli 2014 heeft verzoekster hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 18 februari 2015 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
  • Een bij de civiele rechtbank Den Haag op 14 oktober 2010 ingediend verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] is bij beschikking van 3 december 2015 van deze rechtbank afgewezen op de volgende gronden:
5.9.
Als bewijsmiddelen heeft verzoekster een drietal verklaringen overgelegd alsmede een aantal foto’s die haar huwelijksdag in beeld zouden brengen. De verklaringen zijn afgelegd door haarzelf en door haar ouders. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster het bestaan van haar gewoonterechtelijk huwelijk met [vader van de minderjarige] hiermee niet heeft aangetoond en stelt de IND in zoverre in het gelijk. Een eigen verklaring van verzoekster en haar ouders is daartoe onvoldoende. Voorts valt uit de foto’s niet af te leiden op welke datum ze zijn genomen en of er sprake is van een huwelijksceremonie tussen verzoekster en [vader van de minderjarige] .
5.10.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [minderjarige] is geboren uit een in Ghana rechtsgeldig gesloten huwelijk tussen verzoekster en [vader van de minderjarige] . Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
  • Tegen deze beschikking is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 17 juni 2016 besloten dat in deze zaak artikel 80a RO van toepassing is.
  • In een ‘declaration confirming relationship’ van 6 april 2017 verklaart verzoekster dat zij gewoonterechtelijk gehuwd was met [vader van de minderjarige] . Van dit huwelijk is geen akte opgemaakt.
  • De naam van verzoekster werd op 3 oktober 2018 gewijzigd van ‘ [naam] in ‘ [voor en geslachtnaam X] . Deze naamswijziging is gepubliceerd in de Ghana Gazette.
  • Uit een verwantschapsonderzoek van 26 augustus 2019 blijkt dat het praktisch bewezen is dat [minderjarige] de biologische dochter is van [vader van de minderjarige] .
  • In een notariële verklaring van 27 maart 2020 verklaart verzoekster dat zij de biologische moeder is van [minderjarige] .

Beoordeling

Het betreft hier een herhaald verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] . Beoordeeld dient te worden of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. En indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dient vervolgens te worden beoordeeld of deze nieuwe informatie moet leiden tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] .
Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, aan dat Blesssing is geboren staande haar huwelijk met [vader van de minderjarige] , waardoor [minderjarige] bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit verkreeg op grond van artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Dit huwelijk wordt aangetoond, aldus verzoekster, door de door haar overgelegde verklaringen en het verwantschapsonderzoek. Door verzoekster zijn, naast de verklaringen en stukken die in de eerder gevoerde procedures al waren overgelegd, nu ook overgelegd een rapport van DNA-onderzoek van Verilabs waaruit blijkt dat praktisch bewezen is dat [vader van de minderjarige] de biologische vader is van [minderjarige] en een nieuwe verklaring van haarzelf, afgelegd op 6 april 2017 ten overstaan van een notaris, dat verzoekster en [vader van de minderjarige] naar gewoonterecht gehuwd waren.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek en voert hiertoe aan, dat niet is aangetoond dat verzoekster op [huwelijksdatum] 2008 is gehuwd met [vader van de minderjarige] . Verzoekster heeft een eigen verklaring ‘declaration confirming relationship’ overgelegd, opgemaakt in [plaatsnaam] , Ghana, op 6 april 2017 en verklaringen van haar ouders uit november 2011. De IND stelt dat eigen verklaringen omtrent het sluiten van een gewoonterechtelijk huwelijk onvoldoende zijn om het bestaan van het huwelijk aan te tonen, zoals ook eerder door de rechtbank is beslist in de beschikking van 3 december 2015. Het overgelegde verwantschapsonderzoek van 26 augustus 2019 toont evenmin aan dat er sprake is van een huwelijk. Dat het praktisch bewezen is dat [vader van de minderjarige] de biologische vader is van [minderjarige] bewijst namelijk niet dat er sprake was van een huwelijk tussen hem en verzoekster. Nu verder geen bescheiden zijn overgelegd waaruit het gestelde gewoonterechtelijke huwelijk tussen verzoekster en [vader van de minderjarige] blijkt, moet het verzoek worden afgewezen, aldus de IND.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verzoekster doet haar standpunt steunen op verklaringen afgelegd door haarzelf en haar ouders, op foto’s en op een verwantschapsonderzoek waaruit blijkt dat praktisch bewezen is dat [vader van de minderjarige] de biologische vader is van [minderjarige] . Voor de overgelegde foto’s en notariële verklaringen van de ouders van verzoekster (en de eigen verklaring van verzoekster uit 2011) geldt, dat deze in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 3 december 2015 al door verzoekster zijn overgelegd en door de rechtbank zijn meegewogen. Met de IND is de rechtbank dan ook van oordeel dat deze documenten geen nieuwe feiten en omstandigheden opleveren en dat kan worden volstaan met een verwijzing naar hetgeen de rechtbank hierover in haar beschikking van 3 december 2015 onder rechtsoverwegingen 5.8 en 5.9 al heeft overwogen.
De notariële verklaring van verzoekster zelf die nadien op 6 april 2017 nog is opgemaakt, is weliswaar niet eerder meegewogen, maar is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er sprake is van een rechtsgeldig gewoonterechtelijk huwelijk, dat in Nederland erkend kan worden. De notaris die de verklaring in 2017 heeft opgemaakt (en die eerder betrokken is geweest bij de verklaringen van verzoekster en haar ouders uit 2011), heeft dit gedaan op basis van verklaringen van verzoekster (en haar ouders) zelf, zodat hieraan niet de bewijskracht toekomt die verzoekster wenst. Het betreft hier geen objectieve vaststelling door de notaris, dat er sprake is van een rechtsgeldig gewoonterechtelijk huwelijk tussen verzoekster en [vader van de minderjarige] .
Ten aanzien van het verwantschapsonderzoek overweegt de rechtbank dat dit op zich een nieuw feit is dat de twijfels over het biologisch vaderschap van [vader van de minderjarige] over [minderjarige] kan wegnemen, maar dat dit ook niet bewijst dat sprake is van een gewoonterechtelijk huwelijk tussen verzoekster en [vader van de minderjarige] .
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de door verzoekster overgelegde nieuwe informatie te weinig is om een rechtsgeldig gewoonterechtelijk huwelijk tussen verzoekster en [vader van de minderjarige] aan te tonen.
Het vorengaande leidt ertoe dat het verzoek – inclusief de daarbij verzochte veroordeling in de proceskosten – wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Dragtsma, J.M. Vink en J.T.W. van Ravenstein, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2021.