ECLI:NL:RBDHA:2021:8532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 20/4411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen adviezen van het Octrooicentrum Nederland en de ontvankelijkheid daarvan

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen adviezen van het Octrooicentrum Nederland, die zijn uitgebracht in het kader van de Rijksoctrooiwet. De adviezen betroffen de vernietigingsgronden van twee octrooien, waarbij de eiser, als octrooihouder, van mening was dat deze adviezen wel degelijk rechtsgevolg hadden. Het bestreden besluit van 20 mei 2020 verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat de adviezen volgens verweerder geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 22 juli 2021 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting, die via een Skype-verbinding plaatsvond, zijn zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is, gericht op rechtsgevolg. De rechtbank concludeert dat de adviezen geen besluiten zijn, omdat ze geen rechtsgevolg hebben. De octrooien blijven van kracht, ongeacht de inhoud van de adviezen. De rechtbank wijst erop dat de verandering in rechtspositie pas optreedt na een uitspraak op een ingediende vordering, en dat de adviezen van verweerder niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit van verweerder. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.P. Küffen),
en

Octrooicentrum Nederland, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H.I. Hoogenraad).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Dienst Wegverkeer (RDW)

(gemachtigden: mr. F.S.G. Tuinzing-Westerhuis en mr. Akkerman).

Procesverloop

Op 28 februari 2020 en 6 maart 2020 heeft verweerder adviezen uitgebracht als bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW).
In het besluit van 20 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de adviezen niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 2 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging vooraf aan het bestreden besluit?
1. Op 18 juli 2019 heeft de RDW een verzoek ingediend bij verweerder om een advies uit te brengen [1] over de toepasselijkheid van de vernietigingsgronden [2] op de octrooien [octrooinummer 1] en [octrooinummer 2] . Eiser, die octrooihouder is van deze octrooien, heeft hierop verweerschriften ingediend. Eiser en de RDW hebben daarna hun standpunten nader bepleit tijdens een hoorzitting.
2.1
Verweerder heeft op 28 februari 2020 het advies uitgebracht dat de conclusie van het octrooi [octrooinummer 1] vernietigbaar is op grond van een gebrek aan inventiviteit.
2.2
Verweerder heeft op 6 maart 2020 het advies uitgebracht dat de conclusies van het octrooi [octrooinummer 2] vernietigbaar zijn op grond van de toegevoegde materie, een gebrek aan nieuwheid en een gebrek aan inventiviteit.
2.3
Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de adviezen die verweerder heeft uitgebracht.
Hoe luidt het bestreden besluit?
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is het niet mogelijk om bezwaar te maken tegen de adviezen, omdat de adviezen geen besluiten zijn zoals bedoeld in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder legt hieraan ten grondslag dat de adviezen niet gericht zijn op rechtsgevolg.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat de adviezen wel degelijk gericht zijn op rechtsgevolg en dat daarmee sprake is van een besluit zoals bedoeld in de Awb. Eiser legt hieraan ten grondslag dat een advies een vereiste is voor het voeren van een nietigheidsprocedure bij de rechtbank. Zonder een dergelijk advies volgt namelijk een niet-ontvankelijkheidsverklaring in de nietigheidsprocedure. Daarnaast is ook sprake van rechtsgevolg, omdat de adviezen de dag na verzending zijn opgenomen en gepubliceerd in het octrooiregister en op de website van verweerder zijn geplaatst. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt volgens eiser dat het actief openbaar maken van de adviezen ervoor zorgt dat sprake is van een besluit. [3] Het publiceren van de adviezen zou daarnaast ook negatieve effecten tot gevolg kunnen hebben voor eiser. Tot slot wijst eiser op het belang van het advies, omdat dit vaak door de rechter wordt gevolgd in de nietigheidsprocedure.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld een handeling gericht op rechtsgevolg.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de adviezen waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt, geen besluiten zijn zoals bedoeld in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, hebben de adviezen geen rechtsgevolg, omdat de octrooien waarop de adviezen zien ook na afgifte van het advies van kracht blijven. Dit geldt ook als wordt geadviseerd tot nietigheid van de octrooien, zoals in dit geval is gebeurd. Het feit dat de verzoeker van het advies (RDW) door het uitbrengen van het advies ontvankelijk is in een vordering tot vernietiging van de betreffende octrooien [4] , brengt op zichzelf nog geen verandering in de rechtspositie van eiser mee. De verandering in rechtspositie ontstaat namelijk pas nadat een uitspraak op een ingediende vordering is gedaan. Dat een advies van verweerder vaak zou worden gevolgd in een uitspraak op een vordering, zoals eiser betoogt, doet aan het voorgaande niets af.
5.4
Voor zover eiser ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011 [5] faalt zijn betoog. In die uitspraak werd - anders dan hier - een besluit beoordeeld dat het bestuursorgaan uit eigen beweging had genomen en waartoe het belangen had afgewogen.
5.5
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de ROW.
2.Zie artikel 75, eerste lid, van de ROW.
3.Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP2849).
4.Artikel 76, eerste lid, van de ROW.