Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Ghanese nationaliteit. In oktober 2018 is hij Nederland ingereisd en heeft hij asiel aangevraagd.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij de homoseksuele geaardheid heeft. Hij sprak in het geheim af met gelijkgestemden, omdat homoseksualiteit in Ghana verboden is. Op enig moment heeft eiser een relatie gekregen met dokter [Naam 2]. Hun relatie is ontdekt, waarna [Naam 2] is aangehouden en eiser is gevlucht naar Accra. Daar kreeg eiser een nieuwe partner genaamd [Naam 3]. Eiser heeft hem leren kennen in een openbaar badhuis. Hij is met hem mee naar zijn huis gegaan, waar zij intiem zijn geweest. De volgende ochtend zijn zij betrapt en mishandeld. [Naam 3] is door de mishandeling overleden. Eiser heeft kunnen ontsnappen en is het land uit gevlucht.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Echter heeft verweerder ongeloofwaardig geacht dat eiser de homoseksuele geaardheid heeft en dat hij zijn land heeft moeten verlaten nadat zijn partner was gedood. Volgens verweerder is Ghana een veilig land van herkomst en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet opgaat.
4. Eiser voert daartegen aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij homoseksueel is door te verklaren over zijn bewustwording, zijn relaties in Ghana met [Naam 2] en [Naam 3], zijn relatie in Nederland met [Naam 4] en het bezoeken van bijeenkomsten van COC Regio Nijmegen. Daarnaast voert eiser aan dat er bij het gehoor veilig land van herkomst ten onrechte geen registertolk is ingezet en dat verweerder met zijn verwijzing naar vermeende tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser de werking van het menselijke geheugen heeft miskend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn proces van bewustwording. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij zich realiseerde dat hij homoseksueel was toen hij een seksuele relatie kreeg met [Naam 2] en dat dit op zijn achttiende of negentiende levensjaar was, maar anderzijds dat hij op zijn tweeëntwintigste wist dat hij homoseksueel was. Dat het hier gaat om een beschrijving van verschillende momenten binnen de ontwikkeling van zijn seksuele identiteit, zoals eiser stelt, is niet overeenkomstig hetgeen hij heeft verklaard en is hieruit ook niet af te leiden.
6. Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij oppervlakkig heeft verklaard over de relatie met [Naam 2]. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser weliswaar verklaart dat hij met [Naam 2] een liefdesrelatie had, maar dat eiser in zijn verdere verklaringen alleen de praktisch verzorgende rol van [Naam 2] belicht. Verweerder heeft terecht gesteld dat deze verklaringen niet aannemelijk maken dat er sprake was van een meer dan vriendschappelijke relatie. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat verweerder hiermee op voorhand een verwachting heeft over wat een liefdesrelatie moet inhouden. Het is immers aan eiser om zijn relaas aannemelijk te maken.
7. Daarnaast heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij op verschillende punten tegenstrijdig heeft verklaard over de relatie met [Naam 2]. Zo heeft verweerder er op gewezen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de start en de duur van de relatie. Tijdens het eerste gehoor is eiser geconfronteerd met de feitelijke onjuistheid van zijn verklaring dat hij zestien of zeventien jaar oud was toen de relatie met [Naam 2] begon. Hierop heeft eiser verklaard dat hij niet weet op welke leeftijd hij de relatie kreeg. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat dit moet worden gezien als een valide correctie van zijn eerdere verklaring. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment van de arrestatie van [Naam 2]. De stelling van eiser dat dit niet aan hem kan worden tegengeworpen vanwege het tijdsverloop volgt de rechtbank niet. Uit eisers verklaringen volgt dat de arrestatie het onmiddellijke einde van zijn eerste en meest diepgaande liefdesrelatie betekende en dat eiser als gevolg daarvan naar elders heeft moeten vluchten. Van eiser mag dan worden verwacht dat hij kan aangeven in welk jaar dit heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser onjuist heeft verklaard dat [Naam 2] niet getrouwd was en dat het niet aannemelijk is dat eiser hiervan niet goed op de hoogte zou zijn geweest, gelet op de gestelde aard en duur van de relatie.
8. Verweerder heeft ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over de relatie met [Naam 3]. Niet in geschil is dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop deze relatie zou zijn begonnen. Dat hierover door verweerder geen nadere vragen zijn gesteld, neemt die tegenstrijdigheid niet weg. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser weinig kan vertellen over [Naam 3]. Dat eiser emotioneel wordt als hij over [Naam 3] praat, zoals zijn gemachtigde stelt, is onvoldoende om de relatie alsnog aannemelijk te achten.
9. Eisers stelling dat verweerder met verschillende tegenwerpingen de werking van het menselijke geheugen heeft miskend leidt niet tot een geslaagd beroep. Op grond van de werkinstructie 2014/10 dient er een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaats te vinden, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken en in onderlinge samenhang gewogen. Eisers algemene beroep op het rapport ‘Beyond proof. Credibility Assessments in EU Asylum Systems’ van
UNHCRuit 2012 geeft geen verklaring voor de concrete tegenwerpingen in dit geval.
10. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet waarom eiser summier en daardoor ongeloofwaardig heeft verklaard over de wijze waarop hij in Nederland invulling heeft gegeven aan zijn geaardheid met de gestelde relatie met [Naam 4]. Het is aan eiser om die relatie aannemelijk te maken. De enkele verwijzing naar de zienswijze leidt niet tot een geslaagd beroep. Dit geldt ook voor de opmerking in het beroepschrift dat verweerder het kennelijk niet zozeer relevant vindt dat eiser bijeenkomsten van LHBTI heeft bezocht, maar wel tegenwerpt dat eiser de naam van de desbetreffende organisatie niet weet te noemen.
11. Ten slotte heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard door enerzijds te stellen dat hij zijn geaardheid in Ghana verborgen heeft gehouden, terwijl hij anderzijds zegt dat hij geen werk kon vinden omdat zijn geaardheid bekend was. In reactie op de enkele niet onderbouwde ontkenning van dit laatste in de zienswijze heeft verweerder kunnen volstaan met de algemene verwijzing naar de overwegingen uit het voornemen.
12. Over het niet inzetten van een registertolk bij het gehoor veilig land van herkomst overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers maakt verweerder uitsluitend gebruik van een beëdigde tolk, behalve als die wegens de vereiste spoed niet tijdig beschikbaar is. Verweerder heeft niet onderbouwd dat er slechts zeven dagen na eisers asielaanvraag sprake was van spoed bij het afnemen van het gehoor veilig land van herkomst. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser door de handelwijze van verweerder niet in zijn belangen is geschaad. Daartoe is redengevend dat de door verweerder geformuleerde tegenwerpingen zoals die hierboven zijn besproken in voldoende mate zijn gestoeld op eisers verklaringen uit de andere gehoren, waarbij wel registertolken aanwezig zijn geweest. De rechtbank zal dit gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers gestelde homoseksuele geaardheid en de in verband hiermee ondervonden problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Het beroep is ongegrond.
14. Omdat er toepassing is gegeven aan artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.068,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.