ECLI:NL:RBDHA:2021:8506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.15726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel op basis van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag wegens betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven en terroristische activiteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 juli 2021, staat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een eiser uit Syrië centraal. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, omdat eiser in verband zou worden gebracht met het faciliteren van oorlogsmisdrijven en het maken van propaganda voor de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS). Eiser, die als media-activist actief was, had nauwe banden met een lokale groepering verbonden aan het Vrije Syrische Leger (FSA). De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat eiser daadwerkelijk betrokken was bij oorlogsmisdrijven of dat hij op een manier heeft deelgenomen die onder artikel 1(F) valt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt of informatie heeft achtergehouden die tot afwijzing van zijn asielverzoek zou hebben geleid. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de aanvragen van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15726

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer).

ProcesverloopBij besluit van 23 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 31 december 2013. Ook zijn de aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur van deze vergunning en tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen en is aan eiser niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier en geen uitstel van vertrek verleend. Verweerder heeft verder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren. Gedwongen uitzetting naar het land van herkomst blijft echter achterwege.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Eiser is van Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] 1981. Aan eiser is bij besluit van 6 maart 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met ingang van 31 december 2013. Op 24 oktober 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. Op 4 april 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op 17 januari 2020 heeft verweerder een voornemen tot afwijzing van deze aanvragen en tot intrekking van de verleende verblijfsvergunning uitgebracht. Nadat eiser zijn zienswijze daarop kenbaar heeft gemaakt en over het voornemen is gehoord, heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning ingetrokken omdat eiser bij zijn asielaanvraag van 31 december 2013 onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de asielaanvraag zouden hebben geleid. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Volgens verweerder is namelijk gebleken dat eiser, anders dan hij had beweerd, wel degelijk een rol speelde in de gewapende strijd in Syrië en dat hij nauwe banden had met onder meer de [militie] in Homs (de [militie] ). Volgens verweerder heeft eiser bijgedragen aan misdrijven die zijn gepleegd door aan het Vrije Syrische Leger (FSA) verbonden groeperingen en heeft hij het jihadistisch en terroristisch gedachtegoed van Islamitische Staat (IS) gesteund en gepropageerd. Om deze redenen is volgens verweerder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (Vv) [1] op eiser van toepassing. Omdat de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, worden ook de aanvragen om verlenging en om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen. Verweerder heeft verder geconcludeerd dat eiser in Syrië een reëel risico op ernstige schade loopt, zodat artikel 3 van het EVRM zich verzet tegen een gedwongen uitzetting van eiser naar Syrië.
3. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert, kort samengevat, aan dat hij een media-activist was en is en dat hij in die hoedanigheid de gebeurtenissen in Syrië heeft gedocumenteerd en daar verslag van heeft gedaan. Hij was alleen betrokken bij de [militie] vanwege de bescherming die zij hem boden, wat vanwege de situatie in Syrië noodzakelijk was. Eiser betoogt ook dat hij hierover bij zijn asielaanvraag geen informatie heeft achtergehouden en dat verweerder bekend was met de contacten met de [militie] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat artikel 1(F) van het Vv op eiser van toepassing is. Om die reden stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat eiser bij zijn asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de asielaanvraag zouden hebben geleid. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Dit doet zij aan de hand van de argumenten welke eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank zal daarbij eerst bespreken of artikel 1(F) van het Vv op eiser van toepassing is. Vervolgens zal de rechtbank aan de hand van het antwoord op die vraag bespreken of eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de asielaanvraag zouden hebben geleid. Tot slot zal de rechtbank beoordelen wat dit betekent voor het beroep en het bestreden besluit.
Artikel 1(F) van het Vv
5. Op grond van artikel 1(F) van het Vv zijn de bepalingen van dat verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
5.1.
In paragraaf C2/7.10.2 van Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) heeft verweerder een nadere uitwerking van de beoordeling van artikel 1(F) van het Vv neergelegd. Hierin is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende opgenomen:
“Voor tegenwerping van artikel 1F Vv, moet de IND aantonen dat er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Indien de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F Vv te voorkomen.
Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F Vv, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).”
5.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat het aan verweerder is om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F) van het Vv, heeft gepleegd en dat aan de bewijsvoering en de motivering van verweerder strenge eisen worden gesteld. De veronderstelling dat artikel 1(F) van het Vv van toepassing is hoeft echter niet bewezen te worden volgens de in het strafrecht gehanteerde bewijsmaatstaf. [2]
Met welke gedragingen kan eiser volgens verweerder in verband worden gebracht?
6. Volgens verweerder kan eiser in verband worden gebracht met handelingen als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder a, b én c, van het Vv.
6.1.
Eiser kan volgens verweerder verantwoordelijk gehouden worden voor oorlogsmisdrijven (onder a), omdat hij in de periode maart 2012 tot oktober 2013 [3] , ten tijde van het intern gewapend conflict in Syrië, betrokken is geweest bij het oppakken, vasthouden, mishandelen en martelen van ‘Shabiha’ [4] en burgers door aan het FSA gelieerde milities, met name de [militie] . [5] Volgens verweerder heeft eiser deze misdrijven gefaciliteerd, doordat hij heeft deelgenomen aan de strijd, Shabiha en andere aanhangers van het regime heeft opgepakt, die vervolgens het risico liepen te worden gemarteld, gefolterd en geëxecuteerd. Eiser was daarbij niet alleen aanwezig, maar heeft daarvan ook beeldmateriaal gedeeld met zijn tienduizenden volgers op sociale media. Volgens verweerder ging het delen van informatie via sociale media verder dan enkel het onder de aandacht brengen van de misdrijven van het regime, maar heeft eiser bewust de menselijke waardigheid van de slachtoffers geschonden. [6]
6.2.
Ook kan eiser volgens verweerder verantwoordelijk worden gehouden voor een ernstig, niet-politiek misdrijf (onder b), vanwege het maken van propaganda, het opruien en het verspreiden van het gedachtegoed van een terroristische organisatie, te weten IS. [7] Volgens verweerder heeft eiser dit gedaan door het plaatsen en delen van berichten en beeldmateriaal via zijn vele sociale-media-accounts met tienduizenden volgers. Daarmee vergoelijkt hij de strijd, verheerlijkt hij martelaren en beoogt hij sympathie op te wekken voor de jihad. Ook heeft hij volgens verweerder opruiende berichten geplaatst op zijn Twitter-account waarin steun wordt gegeven aan IS en het kalifaat en IS zelfs wordt opgeroepen naar Homs te komen. [8]
6.3.
Tot slot kan eiser volgens verweerder verantwoordelijk worden gehouden voor handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties (onder c), omdat hij in verband wordt gebracht met oorlogsmisdrijven en misdrijven gepleegd met een terroristisch oogmerk. [9]
7. De rechtbank stelt vast dat, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd, de gestelde wapensmokkel eind 2011 niet als 1(F)-misdrijf aan eiser is tegengeworpen. Verder stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het martelen, folteren en executeren van Shabiha en het maken van propaganda, het opruien en het verspreiden van het gedachtegoed van een terroristische organisatie zijn te kwalificeren als misdrijven die onder artikel 1(F) van het Vv vallen. De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat propaganda voor een terroristische organisatie niet een dergelijk misdrijf kan zijn.
Behoren de door verweerder aangehaalde sociale-media-accounts toe aan eiser?
8. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunten onder andere gebruik gemaakt van informatie van sociale-media-accounts die volgens hem aan eiser toebehoren, dan wel met hem in verband te brengen zijn. Het gaat om vier accounts op Facebook, één op Instagram en twee op Twitter, waarvan sommige inmiddels niet meer actief zijn. [10] Sommige accounts gebruiken de naam van eiser en sommige gebruiken volgens verweerder synoniemen.
8.1.
Op de zitting betwist eiser dat deze accounts allemaal van hem zijn. Eiser stelt dat sommige accounts door anderen onder zijn naam zijn aangemaakt, mogelijk om hem zwart te maken. Eiser stelt enkel één Facebookaccount te hebben en tot 2012 een Twitteraccount te hebben gebruikt.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling, dat voor hem onbekende derden, mogelijk in opdracht van de Syrische autoriteiten, op sociale-media onder zijn naam accounts hebben aangemaakt, niet aannemelijk is. Daarvoor is allereerst van belang dat eiser voor het eerst pas op de zitting ontkent dat sommige accounts van hem zijn. Eiser heeft daarover in de zienswijze, tijdens het gehoor en in de gronden van beroep niets gezegd. Dit terwijl tijdens het gehoor alle in het voornemen opgenomen screenshots met hem zijn besproken. Eiser heeft tijdens dat gehoor wel van een aantal berichten/foto’s gesteld dat hij die niet heeft geplaatst, [11] maar daarbij gaat het niet om berichten/foto’s die zijn geplaatst door één van de op pagina 8 en 9 van het voornemen opgesomde sociale- media-accounts die volgens verweerder aan eiser toebehoren. Verweerder is er daarom niet ten onrechte van uitgegaan dat de door hem op pagina 8 en 9 van het voornemen opgesomde socialemedia-accounts aan eiser toebehoren.
Is bij eiser sprake vanknowing participation?
9. Eiser betoogt dat de betrokkenheid van de [militie] bij het plegen van misdrijven en schending van mensenrechten niet is bewezen. Als de [militie] daarbij wel betrokken zou zijn geweest, dan zou de [militie] er voor zorgen dat eiser dit niet te weten kwam. Eiser was immers een media-activist en zou dit dan ook bekend maken aan het publiek en via zijn contacten met mensenrechtenorganisaties.
9.1.
Verweerder heeft zijn standpunt dat de [militie] in verband kan worden gebracht met oorlogsmisdrijven onderbouwd met verwijzing naar een persbericht van Human Rights Watch uit maart 2012 over mensenrechtenschendingen door gewapende oppositiegroeperingen in Syrië. Daarin wordt gesproken over een video, afkomstig van de [militie] , waarin een lid van de
Air Force Intelligencewordt ondervraagd. Deze persoon zag er zwaar mishandeld uit en zou kort daarna zijn geëxecuteerd. Ook wordt de media-coördinator van de [militie] aangehaald, die zou hebben gesproken over de executie van nog een ander lid van de
Air Force Intelligence, en daarbij zou hebben aangegeven dat het ging om een wraakactie. Verweerder heeft aanvullend nog verwezen naar enkele bronnen die deze informatie bevestigen. Verweerder heeft zich hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de [militie] in verband kan worden gebracht met oorlogsmisdrijven. Eisers stelling dat de [militie] niet zou zijn betrokken bij dergelijke misdrijven mist elke onderbouwing en is daarom onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
9.2.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser wist of had moeten weten dat de [militie] handelingen verrichtte die misdrijven betreffen zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Tussen partijen is niet in geschil, en dit is door verweerder ook voldoende onderbouwd, dat eiser contacten had met leiders en leden van de [militie] . Partijen verschillen met name van mening over de aard van die contacten. De omstandigheden dat eiser over een langere periode veelvuldig contact had met de [militie] , dat die contacten niet alleen erop zagen om bescherming te krijgen (zie ook hierna onder 10.3.1), dat blijkens het persbericht van Human Rights Watch de [militie] niet geheimzinnig deed over het executeren van Shabiha, en dat eiser werkzaam was als media-activist, maken samen dat eiser van de mensenrechtenschendingen door de [militie] op de hoogte moet zijn geweest. Verweerder heeft verder verwezen naar door eiser geplaatste berichten en reacties op sociale media, waaruit blijkt dat eiser het handelen van de [militie] steunde, althans zich daar niet van heeft gedistantieerd.
9.3.
Het voorgaande maakt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat bij eiser sprake is van
knowing participationten aanzien van door de [militie] gepleegde mensenrechtenschendingen. Eiser betwist verder niet dat hij op de hoogte was van het terroristisch gedachtegoed en het handelen van IS, zodat verweerder zich ook daar niet ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van
knowing participation.
Is bij eiser sprake vanpersonal participation?
10. Eiser betoogt dat hij als media-activist verslag deed van gebeurtenissen in Syrië. Het optreden als media-activist en het documenteren van een oorlog is, zo betoogt eiser, geen strafbaar feit en levert geen schending van mensenrechten op. Verweerder heeft dit volgens eiser ook onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft enkel op basis van foto’s geoordeeld dat eiser een terreurorganisatie heeft gesteund. Deze foto’s zijn echter onvoldoende om eisers verantwoordelijkheid aan te tonen. Het enkel verwijzen naar foto’s die geheel een andere inhoud en betekenis hebben dan die verweerder daaraan verbindt, is onvoldoende om het bestreden besluit te dragen, aldus eiser. Uit de overwegingen van verweerder blijkt ook geen enkel serieus verwijt van door eiser gepleegde mensenrechtenschendingen in de zin van artikel 1(F) van het Vv. Verweerder miskent volgens eiser dat eiser in het midden zat van de meest ernstige en onmenselijke oorlog van deze eeuw.
10.1.
Verweerder stelt dat niet in geschil is dat eiser als media-activist werkzaam was, dat het genoemde beeldmateriaal terug te vinden is op de genoemde sociale-media-accounts van eiser en dat eiser heel actief was én is op sociale media, waar hij tot op heden altijd veel volgers heeft gehad. Dat veel foto’s door anderen zouden zijn geplaatst en dat eiser daarin door andere is ‘getagd’, is volgens verweerder in de besluitvorming betrokken. Eiser heeft zich echter niet gedistantieerd van die tags en heeft ook veelvuldig zelf berichten geplaatst. Verweerder benadrukt verder dat de 1(F)-tegenwerping allereerst berust op de betrokkenheid van eiser bij de [militie] . Uit de informatie op sociale media valt volgens verweerder evident af te leiden dat eiser een hechtere band met (hogere leden van) de [militie] had dan hij wil doen voorkomen. Ook blijkt uit beeldmateriaal op sociale media dat eiser als strijder actief deelnam aan de strijd. Van een enkel passieve houding in het kader van vastlegging van gebeurtenissen is volgens verweerder geen sprake. Dat blijkt volgens verweerder ook uit videomateriaal waarop is te zien dat eiser betrokken was bij wapensmokkel. De tegenwerpingen zijn ook niet enkel gebaseerd op foto’s, maar ook op teksten bij die foto’s en filmpjes. Eiser heeft foto’s waarin hij was getagd ook gedeeld met zijn duizenden volgers. Eiser was aanwezig bij arrestaties en martelingen, waarvan hij beeldopnames maakte die hij via sociale media deelde. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze misdrijven. Eisers verklaring dat hij door IS zou zijn gedwongen een oproep te doen, is ook niet onderbouwd. De door eiser in beroep overgelegde verklaringen leiden volgens verweerder niet tot een ander oordeel. Ten eerste onderbouwen deze voornamelijk dat eiser als media-activist actief was, wat niet wordt betwist. De verklaring van ‘The Syrian Observatory for Human Rights’ van 25 maart 2021 stelt weliswaar dat eiser niet tot enige gewapende groep behoorde, maar deze verklaring is niet ondertekend en ook is niet duidelijk waarop deze is gebaseerd. De vermelding in de verklaring van de ‘Arab European Organization for Human Rights and Development’ van 25 maart 2021 dat eiser is gevlucht wegens problemen met militieleden van Al-Nusra, wijkt af van eisers eigen verklaring tijdens zijn asielprocedure, dat hij is gevlucht vanwege dreiging door IS en het Syrische regime. Aan eiser is daarom in het kader van artikel 1(F) van het Vv terecht tegengeworpen dat eiser in verband kan worden gebracht met het faciliteren van oorlogsmisdrijven door de [militie] en het maken van propaganda, het opruien en het verspreiden van het gedachtegoed van een terroristische organisatie, te weten IS, aldus verweerder.
10.2.
Volgens paragraaf C2/7.10.2.4. van de Vc 2000 is sprake van
personal participationbij de vreemdeling in tenminste één van de volgende situaties:
de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vv gepleegd;
de vreemdeling heeft opdracht gegeven tot, of onder zijn verantwoordelijkheid is een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vv gepleegd;
de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vv gefaciliteerd; of
e vreemdeling behoort tot een groep die door de Minister is aangewezen als groep die in de regel artikel 1F Vv tegengeworpen krijgt.
Volgens dit beleid wordt onder faciliteren verstaan dat het handelen en/of het nalaten van de vreemdeling in wezenlijke mate ertoe heeft bijgedragen dat de misdrijven hebben plaatsgevonden. Onder wezenlijke bijdrage wordt verstaan dat de bijdrage feitelijk effect heeft gehad op het begaan van het misdrijf en het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet of niet op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld, dan wel de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden het misdrijf te voorkomen.
Uit rechtspraak van de Afdeling, waarin besluiten van verweerder aan de hand van dit beleid worden beoordeeld, maakt de rechtbank op dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is. [12]
10.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ten aanzien van de
personal participationvan eiser bij het plegen van oorlogsmisdrijven door de [militie] aan eiser tegenwerpt dat hij deze heeft gefaciliteerd. Ook stelt de rechtbank vast dat verweerder ten aanzien van de
personal participationvan eiser bij het maken van propaganda, het opruien en het verspreiden van het gedachtegoed van IS aan eiser tegenwerpt dat hij dit misdrijf zelf heeft gepleegd. De rechtbank zal hieronder afzonderlijk deze twee tegenwerpingen bespreken. Daarbij zal de rechtbank ingaan op bewijsmiddelen die verweerder hieraan ten grondslag heeft gelegd. Het gaat dan met name om de van sociale media afkomstige foto’s en teksten die verweerder in het voornemen heeft aangehaald en waarop de tegenwerpingen voor een belangrijk deel zijn gebaseerd. De rechtbank benadrukt daarbij dat de bewijsmaatstaf is of er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat eiser verantwoordelijk gehouden kan worden voor deze misdrijven.
Is sprake van personal participation ten aanzien van het faciliteren van oorlogsmisdrijven?
10.3.1.
Zoals onder 6.1 is weergegeven heeft eiser volgens verweerder het oppakken, vasthouden, mishandelen en martelen van Shabiha en burgers door de [militie] of andere aan het FSA verbonden milities gefaciliteerd, doordat hij heeft deelgenomen aan de strijd, aanwezig was bij het oppakken van deze mensen en beeldmaterialen heeft gedeeld via sociale media die verder gaan dan enkele verslaglegging.
Uit de Facebookberichten met foto’s op pagina 10 van het voornemen blijkt volgens verweerder dat eiser wel degelijk banden heeft met de [militie] . Op de eerste foto is eiser te zien, samen met drie andere mannen, met een wapen in de hand en allen in eenzelfde shirt. Uit de andere twee foto’s blijkt volgens verweerder dat dit shirt ook door andere strijders wordt gedragen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat hieruit blijkt dat eiser banden had met de [militie] . Eisers verklaring, dat hij onder dwang op deze foto staat en het shirt ook alleen voor de foto droeg, acht verweerder niet ten onrechte niet aannemelijk. Dat dit zou blijken uit het feit dat eiser een spijkerbroek draagt, volgt de rechtbank niet. Eiser is namelijk niet de enige persoon op deze foto’s die een spijkerbroek onder het shirt draagt. Voor zover verweerder stelt dat deze foto’s de
personal participationonderbouwen, volgt de rechtbank dit echter niet. Uit deze foto’s kan namelijk geen enkel verband worden gelegd met het oppakken, vasthouden, mishandelen en martelen van Shabiha en burgers.
Uit de Facebookberichten met foto’s op pagina 11 van het voornemen blijkt volgens verweerder dat eiser ook een goede relatie onderhield met enkele prominente strijders van de [militie] . Eiser betwist dat hij deze foto’s heeft geplaatst. Wat daar ook van waar is, deze foto’s tonen ook geen verband met het oppakken, vasthouden, mishandelen en martelen van Shabiha en burgers en kunnen dus niet gelden als onderbouwing van de
personal participationvan eiser.
Uit het Facebookbericht met foto op pagina 12 van het voornemen, afkomstig van het Facebookaccount van eiser, blijkt volgens verweerder dat eiser een goede relatie had met de [militie] en veel tijd bij hen doorbracht. De tekst in dit bericht luidt volgens verweerder als volgt:
“In the hospitality of the [militie] . God protect them.
Don’t believe yourself how much you trust yourself when you see them standing
before you flock to one who is in the front to meet the shabeeha and the zest to
kill them”.
De rechtbank stelt vast dat deze vertaling, blijkens de screenshot van dit bericht, een automatische vertaling betreft. Verweerder stelt niet ten onrechte dat deze foto mede onderbouwt dat eiser een goede band met de [militie] had. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn standpunt dat uit deze tekst volgt dat de [militie] , dan wel eiser, in verband kan worden gebracht met het martelen en doden van gevangenen, met name de Shabiha. Eiser schrijft weliswaar over de ‘geestdrift’ van de [militie] om Shabiha te doden, maar daaruit volgt nog niet dat het gaat om het doden van gevangenen.
De verwijzing op pagina 12 van het voornemen naar het Twitteraccount van eiser en de foto’s en het Twitterbericht op pagina 13 onderbouwen volgens verweerder de vriendschappelijke band tussen eiser en [persoon] , van wie bekend zou zijn dat hij gruweldaden heeft verricht. Eiser heeft niet betwist dat hij dit Twitterbericht heeft geplaatst. Maar deze foto’s kunnen niet gelden als onderbouwing van de
personal participationvan eiser ten aanzien van het martelen en doden van Shabiha of andere gevangenen.
Op pagina 13 en 14 van het voornemen verwijst verweerder naar berichtgeving van eiser op diens sociale-media-accounts, waaruit zou blijken van een goede band met [strijder] , één van de prominente strijders van de [militie] . Verweerder heeft echter nagelaten om vindplaatsen van deze berichten of screenshots daarvan in het voornemen op te nemen, zodat dit voor de rechtbank niet te controleren is. De verwijzing naar de coverfoto op het Facebookaccount van eiser is onvoldoende, omdat zonder nadere onderbouwing ook daarvan niet te controleren is of de persoon op die foto inderdaad [strijder] is. Nog los daarvan maakt ook eisers gestelde band met [strijder] nog niet dat eiser in verband kan worden gebracht met marteling en executie van gevangenen.
Op pagina 15 van het voornemen gaat verweerder in op arrestaties door de [militie] van Shabiha en andere aanhangers van het Syrische regime. Volgens verweerder blijkt uit eisers verklaringen en de op pagina 15 opgenomen foto’s dat eiser aanwezig was bij deze arrestaties en de daaropvolgende martelingen en executies. Tijdens zijn asielprocedure heeft eiser daarover het volgende verklaard:
“We hebben veel shabiha-leden opgepakt. In de laatste periode ben ik ter dood veroordeeld. Mijn foto is op de televisie van het Syrische regime getoond. Het laatste shabiha-lid dat we hebben opgepakt, behoorde bij de luchtinlichtingendienst.” [13]
De rechtbank stelt vast dat de foto’s op pagina 15 van het voornemen zien op de arrestatie van vier personen die in verband worden gebracht met de dood van een Franse journalist. Ook eiser is op deze foto’s te zien. Hieruit kan echter niet worden opgemaakt welke rol eiser daarbij heeft gespeeld. Eiser heeft hierover tijdens het intrekkingsgehoor zelf verklaard dat hij was gevraagd er bij te zijn om verslag te doen van de arrestatie, maar dat hij niet weet wat er daarvoor of daarna is gebeurd met die personen. [14] De rechtbank acht het voorstelbaar dat de arrestatie van deze personen, gelet op hun vermeende betrokkenheid bij de dood van een Franse journalist, voor de [militie] een belangrijk mediamoment was. Dat eiser daar, vanwege zijn rol als media-activist, bij aanwezig was en ook op de foto staat is dan ook niet vreemd. Daarbij erkent verweerder dat onbekend is wat er met de gearresteerde personen is gebeurd en dat ze mogelijk zijn overgedragen aan de Franse autoriteiten. Gelet hierop onderbouwen deze foto’s dan ook niet de
personal participationvan eiser. Die betrokkenheid blijkt ook niet uit eisers verklaring in de zienswijze, zoals verweerder op pagina 5 van het bestreden besluit stelt. De tekst in de zienswijze die hierover gaat, luidt als volgt:
“Client was niet aanwezig bij een moord of oorlogsproces. Cliënt was uitsluitend 1 keer aanwezig bij de arrestatie van de moordenaars van de Franse journalist. De aanwezigheid van cliënt was in zijn hoedanigheid als media-activist. Bij andere operaties/arrestaties van Shabiha of aanhangers van het regime was cliënt niet aanwezig.
(…)
Het is onjuist dat cliënt betrokken was bij arrestaties, het vasthouden, het mishandelen en het martelen van Shabiha. Uit foto’s waarbij cliënt was, blijkt dat dient daar was als media-activist om de gebeurtenis te documenteren. De betrokkenheid van cliënt bij arrestaties, mishandeling en marteling van deze groep mensen is op geen enkele wijze bewezen.” [15]
Verweerder stelt onterecht dat hieruit volgt dat niet in geschil is dat eiser “aanwezig was bij de arrestaties, het vasthouden en het martelen van Shabiha”. Eiser weerspreekt dat in deze passages uit de zienswijze namelijk stellig. Eiser erkent enkel dat hij aanwezig was bij de arrestatie van de moordenaars van de Franse journalist. Verweerder heeft ook niet nader gemotiveerd op welke manier de enkele aanwezigheid van eiser bij dit persmoment en het verspreiden van informatie door eiser hebben bijgedragen aan het plegen van misdrijven waar het hier om gaat.
De Facebookberichten met foto’s op pagina 16 en 17 van het voornemen tonen volgens verweerder aan dat eiser de misdrijven van de [militie] promootte en zelf ook aanwezig was bij de arrestatie en dood van de Shabiha die op twee van deze foto’s te zien is. De rechtbank stelt vast dat deze Facebookberichten niet zijn geplaatst vanuit het account van eiser, wat verweerder ook erkent. Op basis van de screenshots kan worden vastgesteld dat eiser in ieder geval in enkele van deze berichten is getagd. Dat eiser deze berichten zelf actief verder zou hebben verspreid (gedeeld) heeft verweerder echter niet onderbouwd. Wat daar verder ook van klopt, het enkele feit dat eiser in deze berichten is getagd en deze zou hebben gedeeld, maakt nog niet dat hij bij de gebeurtenissen daarop aanwezig is geweest of de gestelde misdrijven die daarop te zien zouden zijn zou hebben gepromoot. Verweerder stelt zich zonder nadere onderbouwing op het standpunt dat die aanname meer voor de hand ligt dan dat eiser deze beelden zou hebben gedeeld vanuit zijn rol als media-activist. Verweerder stelt weliswaar niet ten onrechte dat deze foto’s niet de misdaden van het Syrische regime aantonen, maar de rechtbank ziet niet in waarom dit dan moet worden gezien als het promoten van het plegen van oorlogsmisdrijven door het FSA en/of de [militie] . Ook heeft verweerder niet nader gemotiveerd op welke wijze het delen van informatie op sociale media door eiser heeft bijgedragen aan het plegen van de misdrijven waarvan wordt verweten dat eiser die heeft gefaciliteerd.
De Facebookberichten, foto’s en YouTube-video’s op pagina 18 en 19 van het voornemen onderbouwen ook niet dat bij eiser sprake is van
personal participationten aanzien van het martelen en executeren van Shabiha en andere gevangenen. Het eerste Facebookbericht op pagina 18 toont eiser slechts in een camouflagepak met een tekst die negatief is bedoeld richting de Syrische president Assad. Op de tweede foto op deze pagina is eiser te zien in een pick-upwagen met achterop een wapen. Eisers verklaring dat hij alleen in de auto zat voor de foto en dat hij niet eens kan autorijden, acht verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig. Met name omdat uit de YouTube-video’s op pagina 19 blijkt dat eiser wel degelijk kan autorijden. Eisers verklaring ter zitting, na daarmee te zijn geconfronteerd, dat deze video’s zijn bewerkt om te doen lijken dat hij daar een auto met wapens bestuurt, komt de rechtbank gekunsteld over en mist verder elke onderbouwing. Ondanks dat de rechtbank eisers verklaring over het niet kunnen autorijden niet volgt, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de tweede foto op pagina 18 als onderbouwing geldt voor
personal participation. Deze foto is namelijk niet gedateerd, zodat niet kan worden opgemaakt of deze is gemaakt vóór of nadat in Syrië sprake was van een intern gewapend conflict. [16] Bovendien blijkt hieruit evenmin dat eiser actief bij de strijd betrokken was en daarmee de marteling en executie van gevangenen zou hebben gefaciliteerd.
De derde foto op pagina 18 van het voornemen en de YouTube-video’s op pagina 19 van het voornemen gaan over de wapensmokkel in december 2011. Verweerders standpunt dat uit de gesprekken die eiser in deze video’s voert volgt dat hij betrokken was bij de strijd, kan de rechtbank bij het ontbreken van een vertaalde transcriptie niet controleren. Verder is van belang dat deze gebeurtenissen dateren van vóórdat in Syrië sprake was van een gewapend conflict [17] en dat verweerder op de zitting heeft bevestigd dat de wapensmokkel niet aan eiser wordt tegengeworpen als 1(F)-misdrijf. Tot slot is van belang dat deze wapensmokkel niet in verband is te brengen met het martelen en executeren van gevangenen.
De rechtbank merkt verder op dat verweerder een wisselend standpunt inneemt over het belang van eisers gestelde deelname aan de strijd voor de beoordeling van
personal participation. In het voornemen is namelijk gesteld dat eiser daarmee de marteling en executie van Shabiha en burgers faciliteerde, [18] terwijl verweerder in het bestreden besluit overweegt dat de omstandigheid dat eiser “niet deel heeft genomen aan de daadwerkelijke strijd” niet afdoet aan zijn wezenlijke bijdrage aan deze misdrijven. [19] In het verweerschrift sluit verweerder echter weer aan bij het standpunt zoals ingenomen in het voornemen.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat bij eiser sprake is van
personal participationmet betrekking tot het oppakken, vasthouden, mishandelen en martelen van Shabiha en burgers, door het faciliteren van deze misdrijven.
Is sprake van personal participation ten aanzien van het maken van propaganda, het opruien en het verspreiden van het gedachtegoed van een terroristische organisatie?
10.3.2.
Zoals onder 6.2 is weergegeven heeft eiser volgens verweerder een ernstig, nietpolitiek misdrijf gepleegd door het maken van propaganda, het opruien en het verspreiden van het gedachtegoed van een terroristische organisatie, te weten IS. Dit heeft eiser volgens verweerder gedaan door het plaatsen en delen van berichten op sociale media en het plaatsen van een oproep om IS naar Homs te doen komen.
Op pagina 20 van het voornemen verwijst verweerder naar promotiemateriaal voor IS dat eiser op zijn Twitteraccount zou hebben geplaatst. Op dit Twitteraccount zou eiser ook beeldmateriaal van door IS gedode Syrische soldaten en aanhangers van het regime hebben geplaatst met teksten erbij die als propaganda moeten worden aangemerkt. Gelet hierop is eisers verklaring, dat hij nooit propaganda voor IS heeft gemaakt, volgens verweerder ongeloofwaardig.
Verweerder heeft echter nagelaten om deze verwijzingen te onderbouwen door het vermelden van concrete links naar de betreffende berichten of het opnemen van screenshots daarvan. Verweerder heeft weliswaar twee Twitteraccounts genoemd die aan eiser zouden toebehoren, maar één van deze accounts is niet langer actief en het andere bevat honderden tweets, voornamelijk in het Arabisch. Hierdoor is het voor de rechtbank niet mogelijk om te controleren welke teksten en welk beeldmateriaal eiser heeft geplaatst en/of gedeeld, wanneer hij dat heeft gedaan en of die teksten en beelden zijn aan te merken als propaganda voor IS.
Verder op pagina 20 van het voornemen verwijst verweerder naar een video die op YouTube is aangetroffen. Van deze video heeft verweerder een screenshot en een vrij vertaalde transcriptie in het voornemen opgenomen. Volgens verweerder roept eiser in deze video IS op om naar Homs te trekken. Uit deze video blijkt volgens verweerder dat eiser zijn steun betuigt ten aanzien van IS en de strijd. Eiser betwist de inhoud van deze video, zoals door verweerder in het voornemen is weergegeven, niet. Eiser betoogt echter dat hij de tekst onder dwang heeft voorgelezen met een geweer tegen zijn hoofd en dat dit ook in zijn stem te horen is. Eiser stelt verder dat hij heeft geprobeerd met de opname te vluchten, dat hij daarbij gewond is geraakt en dat de opname uiteindelijk via een vriend, die daarbij is omgekomen, alsnog in verkeerde handen is gevallen.
De rechtbank stelt vast dat deze video via de genoemde link niet meer te bekijken is, omdat deze door YouTube is verwijderd vanwege schending van de voorwaarden. De rechtbank kan daarom niet controleren of aan eisers stem te horen is dat hij op dat moment werd bedreigd, zoals eiser stelt. De rechtbank is het verder met verweerder eens dat eisers verklaringen over dit incident, waaronder zijn vlucht, niet aannemelijk zijn. Verweerder betrekt daarbij niet ten onrechte dat eiser in zijn verklaringen over dit incident tijdens het intrekkingsgehoor heel veel nieuwe elementen naar voren heeft gebracht, waarover hij ten tijde van zijn asielprocedure niets heeft verklaard. Ook stelt verweerder terecht dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de locatie waar dit incident zich zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank is echter van oordeel dat deze enkele video op zichzelf onvoldoende is voor de conclusie dat sprake is van propaganda, het opruien en het verspreiden van het gedachtegoed van een terroristische organisatie. Dit vanwege het ontbreken van meerdere concrete voorbeelden van de aan eiser verweten steun en sympathie voor IS. Ook is de context van deze video onvoldoende duidelijk.
Op pagina 21 van het voornemen verwijst verweerder tot slot naar beeldmateriaal op het Facebookaccount van eiser, waaruit zou blijken dat eiser sympathie heeft voor IS en achter de ideologie van het kalifaat staat. Als voorbeeld heeft verweerder een screenshot opgenomen van een bericht op eisers Facebookaccount van 20 september 2012. Het bericht bevat een foto van eiser met zijn wijsvinger in de lucht. Verweerder stelt, onder verwijzing naar een artikel van
Foreign Affairsvan 3 september 2014, [20] dat een dergelijk gebaar wordt gebruikt door IS-aanhangers als een teken van hun doel/strijd. Eiser ontkent dat dit een teken is dat (exclusief) voor IS geldt. Op de zitting stelt eiser dat het voor veel moslims simpelweg een teken is dat ze in god geloven.
De rechtbank is van oordeel dat deze foto, met de beperkte motivering van verweerder, niet als onderbouwing kan dienen van eisers gestelde sympathie voor IS. De enkele verwijzing naar (een citaat uit) het artikel van
Foreign Affairsis onvoldoende voor de conclusie dat dit gebaar exclusief wordt gebruikt door aanhangers van IS, dan wel dat eiser het gebaar op deze foto heeft bedoeld als promotie van IS. Daarbij is ook van belang dat eisers uitleg over dit gebaar als teken van geloof in (één) god de rechtbank niet onaannemelijk overkomt. Verweerder heeft verder geen concrete voorbeelden gegeven van beeldmateriaal dat eiser via zijn Facebookaccount zou hebben verspreid ter promotie van (de ideologie van) IS.
Conclusie ten aanzien van personal participation
10.3.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat bij eiser sprake is van
personal participationbij het plegen van oorlogsmisdrijven en ernstige niet-politieke misdrijven. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser veel vreemde, tegenstrijdige, ontwijkende en bagatelliserende verklaringen heeft afgelegd. Dat doet echter niet af aan de zware bewijslast en motiveringsplicht die op verweerder rust. Daarbij is van groot belang dat eiser een media-activist is, voor wie het delen van informatie via sociale media onderdeel is van zijn werkzaamheden. Wanneer verweerder meent dat dergelijke activiteiten moeten worden gezien als het faciliteren dan wel (mede)plegen van 1(F)-misdrijven, moet dat rusten op een zorgvuldige beoordeling en een nauwkeurige motivering. Voor die conclusie bieden de besproken berichten onvoldoende grondslag.
Heeft eiser onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, die tot afwijzing van zijn asielverzoek zouden hebben geleid?
11. Eiser betoogt dat hij geen informatie heeft achtergehouden of onjuistheden heeft verklaard. Zijn betrokkenheid bij en relatie met de [militie] was tijdens de asielprocedure bekend bij verweerder. Eiser stelt dat hij zijn betrokkenheid niet heeft gebagatelliseerd. Eiser was en is nog steeds een media-activist en heeft de gebeurtenissen van de revolutie en de oorlog gedocumenteerd. Een media-activist als eiser is voor zijn werkzaamheden afhankelijk van de bescherming door een sterke partij: het regime of de oppositie. Volgens eiser is de enige verandering dat de [militie] nu door de Nederlandse autoriteiten als terreurorganisatie wordt aangemerkt.
11.1.
Verweerder voert aan dat eiser bij zijn asielaanvraag heeft verklaard niet betrokken te zijn geweest bij de strijd dan wel bij specifieke FSA-gelieerde groeperingen. Deze verklaringen worden volgens verweerder tegengesproken door de informatie op sociale media. Ook over het steunen van het jihadistisch en terroristisch gedachtegoed heeft eiser tijdens zijn asielprocedure niets verklaard. Om die redenen is dan ook op goede gronden aan eiser tegengeworpen dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die bij bekendheid daarmee tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. Door middel van zijn verklaringen heeft eiser namelijk, anders dan hij stelt, getracht zijn rol in de gewapende strijd in Syrië te verhullen, te minimaliseren dan wel te bagatelliseren, aldus verweerder.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser tijdens zijn eerste asielprocedure informatie heeft achtergehouden, dan wel dat hij bepaalde elementen anders heeft doen voorkomen. Eiser deed voornamelijk voorkomen dat hij verslag deed van demonstraties, bombardementen en misdaden van het regime en IS en dat zijn relatie tot de [militie] beperkt was tot het krijgen van bescherming. Inmiddels is voldoende gebleken dat zijn relatie met de [militie] verder ging dan het enkel krijgen van bescherming en dat er sprake is van een geluidsopname waarin hij IS oproept naar Homs te komen. Anders dan eiser betoogt, is het niet de (gestelde) gewijzigde houding van de Nederlandse autoriteiten jegens de [militie] die verweerder tot het bestreden besluit heeft doen komen. Verweerder wijst er ook terecht op dat eiser, voor wat betreft de [militie] , geen lidmaatschap van of steun aan een terroristische organisatie is tegengeworpen, maar het faciliteren van oorlogsmisdrijven. Daarvoor is niet relevant of de betreffende organisatie als terroristisch is aangemerkt.
11.3.
Verweerder stelt zich echter onvoldoende gemotiveerd op het standpunt dat de door eiser achtergehouden informatie tot afwijzing van het asielverzoek zou hebben geleid. Verweerder heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat eiser in verband kan worden gebracht met misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat onder 6 tot en met 10.3.3 is overwogen.
Wat betekent dit voor het beroep?
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De aard en omvang van het gebrek lenen zich hier niet voor. Verweerder moet daarom opnieuw beslissen op de aanvragen van eiser tot het verlengen van de geldigheidsduur van eisers asielvergunning en tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Als verweerder voornemens blijft om eisers verblijfsvergunning in te trekken en de aanvragen om die reden opnieuw af te wijzen, dan moet verweerder de intrekking van de verblijfsvergunning nader onderbouwen.
12.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, en mr. D.J. Post en mr. J.H. van Breda, leden, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2377.
3.Volgens verweerder was eiser vanaf het begin van het conflict in maart 2011 tot aan zijn vertrek in oktober 2013 als media-activist betrokken bij het FSA, maar was pas vanaf maart 2012 sprake van een intern gewapend conflict in Syrië.
4.Blijkens het dossier en de daarin aangehaalde bronnen zijn ‘Shabiha’ leden van aan het Syrische regime gelieerde milities of stammen.
5.Pagina 23 van het voornemen.
6.Pagina 29 en 30 van het voornemen.
7.Pagina 25 van het voornemen.
8.Pagina 29 van het voornemen.
9.Pagina 26 van het voornemen.
10.Pagina 8-9 van het voornemen.
11.De berichten op pagina 11, de eerste foto op pagina 13, de foto’s op pagina 16 en 17 en de middelste foto pagina 18 van het voornemen.
12.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1830.
13.Pagina’s 9 van het rapport van nader gehoor van 3 januari 2014.
14.Pagina 5 van het verslag van gehoor betreffende de intrekking van een
15.Pagina 2 van de zienswijze van 12 februari 20209, punten 9 en 11.
16.Zie onder 6.1.
17.Ibid.
18.Pagina 30 van het voornemen. Zie ook onder 6.1.
19.Pagina 4 van het bestreden besluit.
20.https://www.foreignaffairs.com/articles/middle-east/2014-09-03/isis-sends-message.