ECLI:NL:RBDHA:2021:8492
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht aan Italië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, hierna verzoeker genoemd. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hierna verweerder genoemd, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals vastgelegd in de Dublin-verordening.
Verzoeker heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 juli 2021 behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.A.P.M. van der Zanden, en een tolk, S.B. Aniania, aanwezig was. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.J.J. Jansen.
In de overwegingen van de uitspraak werd verwezen naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak (NL21.9731), waarin de rechtbank al had geoordeeld over het beroep van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.