ECLI:NL:RBDHA:2021:8491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.9731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Eritrees, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en aanvullende beroepsgronden ingediend. Tijdens de zitting op 21 juli 2021 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser voerde aan dat er geen gereserveerde opvangplaatsen zijn voor Dublin-terugkeerders in Italië, wat volgens hem een schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou betekenen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er structurele gebreken zijn in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9731

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser,

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 20 juli 2021 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.9732, op 21 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft eiser conform de ter zitting gemaakte afspraak aanvullende stukken overgelegd.
Verweerder heeft niet meer binnen de afgesproken termijn op deze stukken gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek op 23 juli 2021 heeft gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 14 februari 2021 zijn asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [1] In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om
overname gedaan. De Italiaanse autoriteiten hebben niet tijdig op dit verzoek gereageerd. Daarmee staat per 25 mei 2021 de verantwoordelijkheid van Italië vast.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft meegewogen dat er geen gereserveerde opvangplaatsen zijn voor Dublin-terugkeerders. Eiser zal na terugkeer mogelijk enige tijd verstoken zijn van de opvangvoorzieningen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser gewezen op het AIDA rapport van 27 mei 2020 ten aanzien van Italië, een brief van 17 maart 2021 van de Italiaanse autoriteiten en de mailwisseling tussen Vluchtelingenwerk Nederland en de ELENA-coördinator voor Italië. Ten aanzien van Italië kan dan ook niet langer uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder voert eiser aan dat indien hij wordt overgedragen aan Italië hij opnieuw gescheiden zal worden van zijn zus in Nederland. Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 19 maart 2015. [2]
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval hiervan niet kan worden uitgegaan.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser hierin met verwijzing naar de aangehaalde stukken en de hierboven genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, niet in is geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. De verwijzing naar de informatie van de ELENA-coördinator in Italië kan eiser niet baten. Hieruit volgt immers slechts dat er geen plekken in de SAI-opvang voor Dublin-terugkeerders zijn gereserveerd, en dat zij op de normale wijze worden opgenomen in de opvang. Dat er een risico bestaat dat Dublinclaimanten bij terugkeer tijdelijk geen opvang zullen krijgen of dat ze tijdelijk in een CAS-centrum opgevangen worden blijkt ook uit de eerder door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en door de Afdeling [3] beoordeelde informatie, zoals het AIDA-rapport, update 2019, en is door deze instanties niet aangemerkt als een structureel gebrek. Hieruit blijkt dan ook niet dat eiser zonder meer geen opvang zal krijgen bij zijn terugkeer naar Italië.
5. Ook de door eiser overgelegde brief van de Italiaanse autoriteiten, waarin wordt gesteld dat er geen plekken in het Italiaanse opvangsysteem worden gereserveerd voor Dublinclaimanten, is geen reden om aan te nemen dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dat er geen specifieke plekken voor Dublinclaimanten worden gereserveerd betekent immers niet dat zij ook geen toegang tot de opvangfaciliteiten zouden hebben.
6. Dat er sprake is van een fictief claimakkoord doet aan het vorenstaande niet af. Eiser zal Italië immers rechtmatig inreizen middels een vooraankondiging aan de Italiaanse autoriteiten. Met het fictieve claimakkoord garanderen de Italiaanse autoriteiten dat zij de asielaanvraag in behandeling zullen nemen. Indien eiser te maken krijgt met moeilijkheden
ten aanzien van de opvang ligt het op de weg van eiser om zich daarover in Italië te beklagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties.
7. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een beroep op artikel 16 en 17 van de Dublinverordening niet slaagt. Eiser heeft de gestelde familieband met zijn zus en de afhankelijkheid van haar niet met stukken onderbouwd. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor verklaard niet afhankelijk te zijn van de gestelde zus. Dat de gestelde zus eerder in Nederland na inwilliging van haar asielaanvraag een aanvraag voor nareis heeft ingediend maakt dit niet anders. Deze aanvraag is afgewezen omdat de familieband niet is aangetoond.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30 eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State