ECLI:NL:RBDHA:2021:8488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 21/3687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor Eritrese minderjarige wegens onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese minderjarige, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 september 2020, waarin haar aanvraag tot verlening van een mvv in het kader van nareis werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie met haar referent, die zich als haar vader presenteert, niet aannemelijk heeft gemaakt. Tijdens de zitting op 16 juni 2021 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de referent en de zoon van de referent gehoord, evenals een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder is overgelegd. Eiseres heeft aangevoerd dat haar biologische moeder is overleden, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling niet voldoende is onderbouwd. De verklaringen van de referent en zijn zoon vertonen tegenstrijdigheden, en de rechtbank concludeert dat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs leveren voor de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met de referent. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken en oordeelt dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/3687
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres,

gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. N. Jansen.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 september 2020 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [Naam 2], hierna referent, en [naam 3], de zoon van referent en gestelde broer van eiseres. Als tolk is verschenen mevrouw S.B. Aniania.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten.
2. Op 1 oktober 2018 heeft referent, de gestelde vader van eiseres, namens haar een opvolgende aanvraag ingediend tot verlening van een mvv in het kader van nareis. Daarbij zijn de volgende documenten overgelegd: een kopie van een UNHCR-registratie, een kopie van een doopakte en kopieën van schoolrapporten. Bij besluit van 5 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Referent is op 11 september 2020 gehoord door een ambtelijke commissie.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres haar identiteit en ook de familierechtelijke relatie met referent en haar biologische moeder niet aannemelijk heeft gemaakt met officiële dan wel indicatieve documenten. Omdat eiseres nog geen achttien jaar is neemt verweerder bewijsnood aan voor het niet kunnen overleggen van officiële identiteitsdocumenten. Verder ontbreekt een ondertekende toestemmingverklaring van de achterblijvende biologische moeder van eiseres. Dat zij is overleden acht verweerder niet aannemelijk. Daarom is nader onderzoek achterwege gelaten.
4. Eiseres handhaaft haar stelling dat zij geen toestemmingsverklaring van haar biologische moeder kan overleggen, omdat zij is overleden. Zij voert aan dat referent en [naam 3] niet wisselend hebben verklaard over haar overlijden. Referent verbleef in Israël toen haar biologische moeder (zijn eerste vrouw) overleed en heeft alles telefonisch vernomen van zijn broer. Aan de verklaringen van [naam 3] kan niet veel waarde worden gehecht, omdat hij niet thuis was toen zijn moeder is overleden en hij nog erg jong was. Daarnaast is eiseres van mening dat zij met de overgelegde documenten haar identiteit en de familierechtelijk relatie voldoende heeft aangetoond. Het is daarom volgens haar, zoals volgt uit het arrest E. van het HvJ EU [1] van 13 maart 2019 [2] , aan verweerder om nader identificerend onderzoek aan te bieden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuwe vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken. Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder naast officiële identificerende bewijsmiddelen, ook andere documenten bij zijn beoordeling betrekt, ongeacht of er sprake is van bewijsnood. Indien deze bewijsmiddelen substantieel bewijs leveren voor de identiteit van de vreemdeling en/of zijn familieband met de referent, kunnen deze stukken aanleiding vormen voor verweerder om aanvullend onderzoek te doen. De Afdeling [3] heeft in haar uitspraken van 16 mei 2018 [4] geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [5]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat er geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder is overgelegd. Dat de biologische moeder van eiseres is overleden, waardoor zij geen toestemmingsverklaring kan overleggen, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten, omdat dit niet door eiseres is onderbouwd. De door referent gegeven verklaring daarvoor, dat het niet mogelijk is om bewijs te leveren vanuit Eritrea omdat alleen zijn moeder van 85 jaar in Eritrea woont, heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat deze verklaring van referent afwijkt van zijn verklaring in de voorgaande procedure, dat er nog een zus van referent in Eritrea woont en dat referent tijdens de bezwaarprocedure een verklaring van de gemeente heeft overgelegd omtrent het gestelde overlijden van de biologische moeder van eiseres. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het onduidelijk is waarom referent geen overlijdensakte kan overleggen, terwijl hij wel toegang tot de Eritrese autoriteiten heeft. Ook heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat referent en [naam 3] wisselend hebben verklaard over het overlijden van de biologische moeder van eiseres. Zo heeft referent verklaard dat zij in 2013 in een ziekenhuis is overleden, relatief kort voor het vertrek van [naam 3] uit Eritrea, terwijl [naam 3] heeft verklaard dat zijn moeder thuis is overleden toen hij nog jong was (vijf jaar oud). De verklaring die eiseres daarvoor heeft gegeven, dat referent in Israël verbleef en alles telefonisch heeft vernomen van zijn broer en dat [naam 3] niet thuis was en nog erg jong, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om de tegenstrijdigheden weg te nemen.
De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat zij in bewijsnood verkeert.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde indicatieve documenten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende overtuigend zijn om de identiteit en de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent aan te tonen.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de UNHCR-verklaring is opgesteld op basis van de eigen verklaringen van eiseres, dat de kopie van de doopakte niet op echtheid kan worden onderzocht en dat onduidelijk is welke brondocumenten ten grondslag hebben gelegen aan de kopieën van de schoolrapporten. De enkele verklaringen van referent en eiseres zijn onvoldoende om de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie wel aannemelijk te achten.
8. Nu de toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder ontbreekt en de identiteit en de gestelde familierelatie niet aannemelijk is gemaakt, is de aanvraag terecht afgewezen.
9. Het beroep op het arrest E. faalt ook. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de inhoud van het primaire en het bestreden besluit en hetgeen hierboven is overwogen, verweerder in lijn met zijn vaste gedragslijn in nareiszaken heeft gehandeld. De Afdeling heeft op 16 september 2019 [6] geoordeeld dat deze vaste gedragslijn in overeenstemming is met het uiteengezette algemene beoordelingskader in nareiszaken in het arrest E. Verweerder heeft eiseres daarom geen nader identificerend onderzoek hoeven aanbieden.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 28 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat deze uitspraak mee
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.ECLI:EU:C:2019:192.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie onder meer ECLI:NL:RVS:2018:1508.
5.Richtlijn 2003/86/EG.