ECLI:NL:RBDHA:2021:8487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/2826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor Eritrese vreemdeling wegens onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een Eritrese eiseres. De eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag op 21 september 2020 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft kunnen maken met de overgelegde documenten. Tijdens de zitting op 16 juni 2021 heeft de eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich ook door een gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van de eiseres en haar referent over het ontbreken van officiële identiteitsdocumenten onvoldoende waren om bewijsnood aan te nemen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat Eritreeërs in beginsel beschikken over identiteitsdocumenten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen sprake was van bewijsnood en dat de aanvraag om die reden kon worden afgewezen. Het beroep van de eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2826
V-nummer: [V nummer eiseres]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. N. Jansen.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 september 2020 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam referent] , hierna referent, en [zoon referent] de zoon van referent. Als tolk is verschenen mevrouw S.B. Aniania.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum eiseres] 1998 en de Eritrese nationaliteit te bezitten.
2. Op 1 oktober 2018 heeft referent, de gestelde vader van eiseres, namens haar een opvolgende aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) in het kader van nareis. Daarbij zijn de volgende documenten overgelegd: een kopie van een UNHCR-registratie, kopieën van schoolrapporten en een kopie van een doopakte. Bij besluit van 5 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Referent is op 11 september 2020 gehoord door een ambtelijke commissie.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt met officiële documenten. De verklaringen die eiseres heeft gegeven voor het ontbreken van een identiteitsdocument zijn volgens verweerder onvoldoende en te wisselend om bewijsnood aan te nemen. Daarnaast zijn de overgelegde indicatieve documenten onvoldoende om de identiteit vast te stellen. Reeds hierom is de aanvraag afgewezen.
4. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat er wel degelijk sprake is van bewijsnood voor het overleggen van officiële documenten. Referent heeft uiteengezet waarom zij niet in het bezit is van een officieel identiteitsdocument. Dit is in lijn met de diverse ambtsberichten inzake Eritrea. Van belang daarbij is dat zij relatief kort na haar meerderjarigheid ook zelf uit Eritrea is vertrokken. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er wisselende verklaringen zijn afgelegd over de militaire dienst en de gezinssituatie. Daarnaast is eiseres van mening dat zij met de overgelegde documenten haar identiteit voldoende heeft aangetoond. Het is daarom volgens haar, zoals volgt uit het arrest E. van het HvJ EU [1] van 13 maart 2019 [2] , aan verweerder om nader identificerend onderzoek aan te bieden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuwe vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken. Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder naast officiële identificerende bewijsmiddelen, ook andere documenten bij zijn beoordeling betrekt, ongeacht of er sprake is van bewijsnood. Indien deze bewijsmiddelen substantieel bewijs leveren voor de identiteit van de vreemdeling en/of zijn familieband met de referent, kunnen deze stukken aanleiding vormen voor verweerder om aanvullend onderzoek te doen. De Afdeling [3] heeft in haar uitspraken van 16 mei 2018 [4] geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [5]
6. Vast staat dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen aantonen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bewijsnood ten aanzien van het ontbreken van een officieel identiteitsdocument. Uit het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 21 juni 2018 blijkt immers dat alle burgers in beginsel beschikken over één of meerdere identiteitsdocumenten zoals een geboorteakte, een ‘residence card’ of een nationale identiteitskaart. Het aanvragen van een nationale identiteitskaart kan vanaf de leeftijd van achttien jaar. Buiten de steden zijn er vrijwel geen Eritreeërs zonder verblijfsdocument. Verweerder heeft eiseres daarom kunnen tegenwerpen dat zij in september 2016 meerderjarig is geworden en vanaf toen een identiteitskaart heeft kunnen aanvragen. De stelling van eiseres, dat zij kort na haar meerderjarigheid uit Eritrea is vertrokken, kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres was ten tijde van haar vertrek al langere tijd meerderjarig en woonde in de stad. Verder heeft verweerder in het bestreden voldoende gemotiveerd dat referent wisselend heeft verklaard over de vrijstelling voor militaire dienst en de gezinssituatie. Referent heeft immers in eerste instantie verklaard dat eiseres niet in militaire dienst hoefde te treden vanwege lichamelijke en geestelijke problemen, terwijl hij later tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat zij geen vrijstelling had voor militaire dienst en naar Sawa zou moeten en daarom geen identiteitskaart kon aanvragen. Daarnaast heeft referent over het overlijden van zijn eerste vrouw, de biologische moeder van eiseres, verklaard dat zij in 2013 in een ziekenhuis is overleden, relatief kort voor het vertrek van zijn zoon [zoon referent] uit Eritrea, terwijl [zoon referent] heeft verklaard dat zijn moeder thuis is overleden toen hij nog jong was (vijf jaar oud). De verklaring die eiseres daarvoor heeft gegeven, dat [zoon referent] destijds jong was en dat zijn verklaringen daarom niet correct zijn, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om de tegenstrijdigheden weg te nemen.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde indicatieve documenten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende overtuigend zijn om de identiteit van eiseres aannemelijk te maken. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de UNHCR-verklaring is opgesteld op basis van de eigen verklaringen van eiseres, dat de kopieën van de doopakte en de schoolrapporten niet zijn vertaald en dat daarnaast onduidelijk is of er aan deze documenten brondocumenten ten grondslag hebben gelegen. De enkele verklaringen van referent en eiseres zijn onvoldoende om de identiteit van eiseres wel aannemelijk te achten.
8. Omdat eiseres er niet in is geslaagd haar identiteit aannemelijk te maken kan de aanvraag reeds hierom worden afgewezen. Gelet hierop behoeft de familierechtelijke relatie geen verdere bespreking.
9. Het beroep op het arrest E. faalt ook. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de inhoud van het primaire en het bestreden besluit en hetgeen hierboven is overwogen, verweerder in lijn met zijn vaste gedragslijn in nareiszaken heeft gehandeld. De Afdeling heeft op 16 september 2019 [6] geoordeeld dat deze vaste gedragslijn in overeenstemming is met het uiteengezette algemene beoordelingskader in nareiszaken in het arrest E. Verweerder heeft eiseres daarom geen nader identificerend onderzoek hoeven aanbieden.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 28 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat deze uitspraak
mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.ECLI:EU:C:2019:192.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie onder meer ECLI:NL:RVS:2018:1508.
5.Richtlijn 2003/86/EG.