Overwegingen
1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum eiseres] 1998 en de Eritrese nationaliteit te bezitten.
2. Op 1 oktober 2018 heeft referent, de gestelde vader van eiseres, namens haar een opvolgende aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) in het kader van nareis. Daarbij zijn de volgende documenten overgelegd: een kopie van een UNHCR-registratie, kopieën van schoolrapporten en een kopie van een doopakte. Bij besluit van 5 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Referent is op 11 september 2020 gehoord door een ambtelijke commissie.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt met officiële documenten. De verklaringen die eiseres heeft gegeven voor het ontbreken van een identiteitsdocument zijn volgens verweerder onvoldoende en te wisselend om bewijsnood aan te nemen. Daarnaast zijn de overgelegde indicatieve documenten onvoldoende om de identiteit vast te stellen. Reeds hierom is de aanvraag afgewezen.
4. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat er wel degelijk sprake is van bewijsnood voor het overleggen van officiële documenten. Referent heeft uiteengezet waarom zij niet in het bezit is van een officieel identiteitsdocument. Dit is in lijn met de diverse ambtsberichten inzake Eritrea. Van belang daarbij is dat zij relatief kort na haar meerderjarigheid ook zelf uit Eritrea is vertrokken. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er wisselende verklaringen zijn afgelegd over de militaire dienst en de gezinssituatie. Daarnaast is eiseres van mening dat zij met de overgelegde documenten haar identiteit voldoende heeft aangetoond. Het is daarom volgens haar, zoals volgt uit het arrest E. van het HvJ EUvan 13 maart 2019, aan verweerder om nader identificerend onderzoek aan te bieden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuwe vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken. Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder naast officiële identificerende bewijsmiddelen, ook andere documenten bij zijn beoordeling betrekt, ongeacht of er sprake is van bewijsnood. Indien deze bewijsmiddelen substantieel bewijs leveren voor de identiteit van de vreemdeling en/of zijn familieband met de referent, kunnen deze stukken aanleiding vormen voor verweerder om aanvullend onderzoek te doen. De Afdelingheeft in haar uitspraken van 16 mei 2018geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6. Vast staat dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen aantonen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bewijsnood ten aanzien van het ontbreken van een officieel identiteitsdocument. Uit het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 21 juni 2018 blijkt immers dat alle burgers in beginsel beschikken over één of meerdere identiteitsdocumenten zoals een geboorteakte, een ‘residence card’ of een nationale identiteitskaart. Het aanvragen van een nationale identiteitskaart kan vanaf de leeftijd van achttien jaar. Buiten de steden zijn er vrijwel geen Eritreeërs zonder verblijfsdocument. Verweerder heeft eiseres daarom kunnen tegenwerpen dat zij in september 2016 meerderjarig is geworden en vanaf toen een identiteitskaart heeft kunnen aanvragen. De stelling van eiseres, dat zij kort na haar meerderjarigheid uit Eritrea is vertrokken, kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres was ten tijde van haar vertrek al langere tijd meerderjarig en woonde in de stad. Verder heeft verweerder in het bestreden voldoende gemotiveerd dat referent wisselend heeft verklaard over de vrijstelling voor militaire dienst en de gezinssituatie. Referent heeft immers in eerste instantie verklaard dat eiseres niet in militaire dienst hoefde te treden vanwege lichamelijke en geestelijke problemen, terwijl hij later tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat zij geen vrijstelling had voor militaire dienst en naar Sawa zou moeten en daarom geen identiteitskaart kon aanvragen. Daarnaast heeft referent over het overlijden van zijn eerste vrouw, de biologische moeder van eiseres, verklaard dat zij in 2013 in een ziekenhuis is overleden, relatief kort voor het vertrek van zijn zoon [zoon referent] uit Eritrea, terwijl [zoon referent] heeft verklaard dat zijn moeder thuis is overleden toen hij nog jong was (vijf jaar oud). De verklaring die eiseres daarvoor heeft gegeven, dat [zoon referent] destijds jong was en dat zijn verklaringen daarom niet correct zijn, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om de tegenstrijdigheden weg te nemen.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde indicatieve documenten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende overtuigend zijn om de identiteit van eiseres aannemelijk te maken. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de UNHCR-verklaring is opgesteld op basis van de eigen verklaringen van eiseres, dat de kopieën van de doopakte en de schoolrapporten niet zijn vertaald en dat daarnaast onduidelijk is of er aan deze documenten brondocumenten ten grondslag hebben gelegen. De enkele verklaringen van referent en eiseres zijn onvoldoende om de identiteit van eiseres wel aannemelijk te achten.
8. Omdat eiseres er niet in is geslaagd haar identiteit aannemelijk te maken kan de aanvraag reeds hierom worden afgewezen. Gelet hierop behoeft de familierechtelijke relatie geen verdere bespreking.
9. Het beroep op het arrest E. faalt ook. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de inhoud van het primaire en het bestreden besluit en hetgeen hierboven is overwogen, verweerder in lijn met zijn vaste gedragslijn in nareiszaken heeft gehandeld. De Afdeling heeft op 16 september 2019geoordeeld dat deze vaste gedragslijn in overeenstemming is met het uiteengezette algemene beoordelingskader in nareiszaken in het arrest E. Verweerder heeft eiseres daarom geen nader identificerend onderzoek hoeven aanbieden.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.