ECLI:NL:RBDHA:2021:8484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 21/1762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Egyptische verzoeker die een verblijfsvergunning had aangevraagd op basis van tijdelijke humanitaire gronden. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna de verzoeker bezwaar had gemaakt en om een voorlopige voorziening vroeg. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 21 juli 2021, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de verzoeker niet in vreemdelingenbewaring zat en er geen aanwijzingen waren dat uitzetting op korte termijn dreigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker feitelijk in staat was zijn privéleven in Nederland uit te oefenen en dat het verzoek om voorlopige voorziening alleen kon worden toegewezen bij evidente onrechtmatigheid, wat niet het geval was. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1762

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden (‘buiten schuld’) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 juli 2021 op zitting in Dordrecht behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. De rechtbank wijst zijn verzoek daarom toe.
Inleiding
2. Verzoeker is van Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2.1.
Verzoeker heeft op 24 april 2007 en 5 januari 2009 verblijfsvergunningen regulier aangevraagd. De afwijzingen van die aanvragen staan in rechte vast. Bij besluit van 26 september 2012 is de eerste asielaanvraag van verzoeker afgewezen en is aan hem een terugkeerbesluit opgelegd. Het beroep hiertegen is door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 26 oktober 2012 (zaaknummer AWB 12/31329) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 23 juli 2013 (zaaknummer 201210360/1/V2) bevestigd. Bij besluit van 15 november 2014 is tegen verzoeker een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. Bij besluit van 28 november 2014 heeft verweerder de tweede asielaanvraag van verzoeker afgewezen. Het beroep tegen de afwijzing is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 juli 2015 (zaaknummer AWB 14/27026). De Afdeling heeft het hoger beroep van verzoeker op 5 augustus 2015 (zaaknummer 201505573/1/V2) kennelijk ongegrond verklaard. Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft verweerder de derde asielaanvraag van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 12 november 2020 (zaaknummer NL20.18726) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep daartegen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 december 2020 (zaaknummer 202006167/1/V3) heeft de Afdeling het hoger beroep van verzoeker ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.2.
Verzoeker heeft op 26 februari 2021 de onderhavige aanvraag ingediend. Hij voert daartoe als verblijfsdoel aan dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, zoals bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Hij verzoekt daarbij om vrijstelling van het vereiste dat de vreemdeling moet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv-vereiste), waarbij verzoeker voornamelijk aanvoert dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met zijn recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ook verwijst verzoeker naar zijn medische klachten.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker geen mvv heeft en op grond van de in artikel 17 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), artikel 3.71 van het Vb, en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde regels over vrijstelling van het mvv-vereiste niet in aanmerking voor vrijstelling. Daarbij acht verweerder van belang dat hij onvoldoende informatie heeft om te beoordelen of verzoeker door zijn medische klachten niet uit Nederland kan vertrekken. Verweerder heeft verzoeker ook niet vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat zijn uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daarnaast voldoet verzoeker niet aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning ‘buiten schuld’. Wat verzoeker verder aanvoert is onvoldoende om hem van het mvv-vereiste vrij te stellen op grond van de hardheidsclausule. Verweerder heeft de aanvraag ook afgewezen, omdat verzoeker niet voldoet aan het paspoortvereiste. Daarnaast ziet verweerder geen aanleiding voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning of voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
Wettelijk kader
4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
Beoordeling
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Volgens verzoeker is het spoedeisend belang erin gelegen dat hij in vreemdelingenbewaring zit.
5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van spoedeisend belang. De rechtbank is ambtshalve bekend dat verzoeker al een tijd niet meer in detentie zit, omdat deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, bij uitspraak van 9 april 2021 (NL21.4583) het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond heeft verklaard en de opheffing van de inbewaringstelling van verzoeker heeft bevolen. Ter zitting is gebleken dat dit ook niet in geschil is. De stelling van verzoeker ter zitting dat er sprake is van onverwijlde spoed door de reële mogelijkheid dat hij weer in bewaring wordt gesteld, volgt de voorzieningenrechter niet. Van een dergelijke concrete dreiging is op dit moment geen sprake. Indien verzoeker toch in bewaring wordt gesteld kan hij opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening connex aan de onderhavige bezwaarprocedure indienen en daar betogen dat de detentie spoedeisend belang oplevert. De stelling ter zitting dat verzoeker er belang bij heeft te weten dat hij zijn bezwaarprocedure in Nederland mag afwachten, levert evenmin spoedeisend belang op. Verder bestaan er vooralsnog geen aanwijzingen dat voor verzoeker uitzetting dreigt op korte termijn. Ook is niet gebleken van (voorbereidingen tot) uitzettingshandelingen jegens verzoeker. Verzoeker is dan ook vooralsnog feitelijk in staat zijn gestelde privéleven in Nederland uit te oefenen.
Rechtmatigheid
6. Nu verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Daarbij is van belang dat verzoeker met name betoogt dat zijn uitzetting in strijd is met zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Bij de belangenafweging die verweerder op grond van dat artikel maakt, heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid. De voorzieningenrechter acht het standpunt van verweerder over het paspoortvereiste evenmin evident onrechtmatig. De voorzieningenrechter merkt verder op dat verzoeker het standpunt van verweerder dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning ‘buiten schuld’, niet heeft bestreden.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.R. Groeneveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 juli 2021.
De griffier is buiten staat De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.