ECLI:NL:RBDHA:2021:8484
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Egyptische verzoeker die een verblijfsvergunning had aangevraagd op basis van tijdelijke humanitaire gronden. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna de verzoeker bezwaar had gemaakt en om een voorlopige voorziening vroeg. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 21 juli 2021, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de verzoeker niet in vreemdelingenbewaring zat en er geen aanwijzingen waren dat uitzetting op korte termijn dreigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker feitelijk in staat was zijn privéleven in Nederland uit te oefenen en dat het verzoek om voorlopige voorziening alleen kon worden toegewezen bij evidente onrechtmatigheid, wat niet het geval was. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.