ECLI:NL:RBDHA:2021:8450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 21/1667 + SGR 21/2988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om tegemoetkoming in loonkosten op grond van de NOW 3.0

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaken SGR 21/1667 en SGR 21/2988, waarbij eiseres, R&R B.V., een aanvraag om een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW 3.0 heeft ingediend. De rechtbank heeft de aanvragen afgewezen, omdat eiseres geen loongegevens kon overleggen over de referentiemaand juni 2020, zoals vereist door de NOW 3.0. Eiseres stelde dat de minister had aangegeven dat er in bepaalde gevallen van deze referentiemaand afgeweken kon worden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in zijn brief van 22 maart 2021 duidelijk had gemaakt dat afwijken van de referentiemaand geen optie was. De rechtbank benadrukte dat de NOW 3.0 geen hardheidsclausule bevat en dat de regeling generiek is, wat betekent dat er geen maatwerk kan worden geleverd aan de specifieke omstandigheden van eiseres. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvragen van eiseres terecht had afgewezen en dat de beroepen ongegrond zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/1667 en SGR 21/2988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaken tussen

R&R B.V., statutair gevestigd te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. J. Smit),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

SGR 21/1667
Bij besluit van 1 december 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de derde tranche van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 3.0) afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en primair besluit I gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
SGR 21/2988
Bij besluit van 1 maart 2021 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de vierde tranche van de NOW 3.0 afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en primair besluit II gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake SGR 21/1667 en SGR 21/2988
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2021. De beroepszaken zijn gevoegd ter zitting behandeld. Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 7 april 2020 heeft [A] , een van de bestuurders van eiseres, namens eiseres een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 1.0) aangevraagd. Bij besluit van 10 april 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat geen loongegevens bekend zijn over januari 2020 dan wel november 2019. Het tegen dit primaire besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 8 juli 2020 ongegrond verklaard en het besluit van 10 april 2020 is gehandhaafd. Bij brief van 29 oktober 2020 heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat zij als gevolg van een wijziging van de NOW 1.0 mogelijk alsnog recht heeft op een tegemoetkoming, uitgaande van de loongegevens over de maanden maart, april en mei 2020. Eiseres dient daarvoor wel een aanvraag voor een definitieve berekening in te dienen, aldus verweerder. Door middel van een aanvraag van
11 november 2020 heeft [A] namens eiseres verzocht om een definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW 1.0. Bij besluit van 21 januari 2021 heeft verweerder aan eiseres de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW 1.0 vastgesteld op € 9.436,- en dit bedrag aan eiseres uitbetaald.
1.2
Op 17 november 2020 heeft [A] namens eiseres een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de derde tranche van de NOW 3.0 aangevraagd. Bij de aanvraag heeft zij een kopie van de bankafschriften van de zakelijke rekening van eiseres over de periode van 4 tot en met 11 november 2020 gevoegd. Bij primair besluit I heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat op de peildatum,
26 augustus 2020, de loonsom over juni € 0,- bedroeg. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3
Op 15 februari 2020 heeft [A] namens eiseres een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de vierde tranche van de NOW 3.0 aangevraagd. Bij primair besluit II heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat op de peildatum, 26 augustus 2020, de loonsom over juni € 0,- bedroeg. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij beide bestreden besluiten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor de loonsom, die bepalend is voor de hoogte van tegemoetkoming, uitgegaan wordt van de loongegevens over juni 2020 of, wanneer over deze maand geen loongegevens beschikbaar zijn, de loongegevens over april 2020. In het geval van eiseres zijn er over beide maanden geen loongegevens bekend. Volgens verweerder biedt de NOW 3.0 geen mogelijkheid om af te wijken van deze referentiemaanden en, zoals eiseres voorstelt, uit te gaan van juli 2020. De NOW 3.0 bevat namelijk geen hardheidsclausule. Eiseres heeft dan ook geen recht op een tegemoetkoming op grond van de derde en vierde tranche van de NOW 3.0, aldus verweerder.
3. In beroep voert eiseres – samengevat weergegeven – tegen de bestreden besluit I en II aan dat minister Koolmees (de minister) heeft aangegeven dat afgeweken kan worden van de in de NOW opgenomen referentiemaand, indien toepassing van deze referentiemaand leidt tot een ongewenst resultaat. Daarnaast heeft de minister aangegeven dat in de bezwaarprocedure altijd een individuele herbeoordeling dient plaats te vinden of de toepassing van de bepalingen van de NOW, mede gelet op het doel van deze regeling, leidt tot een ongewenst resultaat. Eiseres verwijst daarbij naar de antwoorden van de minister op de Kamervragen van kamerlid Tielen van 14 september 2020 over signalen van bedrijven die vastlopen in de NOW-procedure, terwijl de regeling wel voor hen bedoeld lijkt te zijn. [1] Volgens eiseres heeft verweerder het doel van de regeling niet in acht genomen en is haar individuele casus niet beoordeeld. Eiseres heeft per 1 april 2020 afscheid moeten nemen van haar personeel en heeft dezelfde personeelsleden op 1 juli 2020 weer in dienst genomen. Volgens eiseres is het juist de bedoeling van de NOW 3.0 om werkgevers zoals eiseres te helpen. De bestreden besluiten zijn dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, nu verweerder geen acht heeft geslagen op voornoemde uitlatingen van de minister. Voorts voert eiseres aan dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel, nu afwijking van de bepalingen van de NOW wel gebeurt in gevallen waarin dit noodzakelijk is om het doel van deze regeling na te streven en in dit geval niet.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder c, van de NOW 3.0, voor zover hier van belang, wordt de subsidieverlening geweigerd, onverminderd artikel 4:35, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, indien of voor zover geen loongegevens beschikbaar zijn in de polisadministratie over de aangiftetijdvakken van de tranches waarvoor subsidie is aangevraagd, bedoeld in artikel 16, tweede tot en met vierde lid (derde tranche), 19, tweede tot en met vierde lid (vierde tranche), of 22, tweede tot en met vierde lid (vijfde tranche).
In artikel 16, eerste lid, van de NOW 3.0 is bepaald, voor zover hier van belang, dat de hoogte van de subsidie de uitkomst is van:
A x B x 3 x 1,4 x 0,8
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid.
In het tweede lid van artikel 16 van de NOW 3.0 is bepaald, voor zover hier van belang, dat voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020.
Uit het derde lid van artikel 16 van de NOW 3.0 volgt, voor zover hier van belang, dat indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoel in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand april van het jaar 2020.
In artikel 19, eerste lid, van de NOW 3.0 is bepaald, voor zover hier van belang, dat de hoogte van de subsidie de uitkomst is van:
A x B x 3 x 1,4 x 0,8
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid.
In het tweede lid van artikel 19 van de NOW 3.0 is bepaald, voor zover hier van belang, dat voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020.
Uit het derde lid van artikel 19 van de NOW 3.0 volgt, voor zover hier van belang, dat indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoel in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand april van het jaar 2020.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de maanden juni en april 2020 geen loonkosten heeft gehad, aangezien eiseres op dat moment geen personeelsleden in dienst had. Partijen houdt verdeeld de vraag of in dit afgeweken moet worden van de bepalingen van de NOW 3.0 en er alsnog een tegemoetkoming kan worden toegekend, gebaseerd op de loongegevens over juli 2020.
6.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres te volgen in haar standpunt dat in dit geval afgeweken moet worden van de bepalingen van de NOW 3.0 door uit te gaan van de loongegevens over juli 2020. Uit de toelichting bij de NOW 3.0 blijkt namelijk dat voor alle drie de tranches bewust gekozen is voor de referentiemaand juni 2020. [2] Volgens de toelichting is juni de meest representatieve maand waarbij de loongegevens nog voor de bekendmaking van het steun- en herstelpakket waren vastgesteld in de polisadministratie van verweerder, wat risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik vermindert. [3] Als er drie verschillende, recentere, referentiemaanden zouden zijn, en een werkgever benut elke tranche de volledige mogelijkheid om zijn loonsom te laten dalen, zal de werkgever met de huidige vergoedingspercentages forser gecompenseerd worden dan het behoud van werkgelegenheid rechtvaardigt. Gelet op de zekerheid en rust die het kabinet wil bieden aan werkgevers is daarom gekozen om de referentiemaand vast te stellen op juni 2020, aldus de toelichting. [4] Voorts acht de rechtbank van doorslaggevend belang dat de minister in zijn brief aan de Tweede Kamer van 22 maart 2021 nogmaals bevestigd heeft dat afwijken van de referentiemaand juni 2020 voor wat betreft de NOW 3.0 geen optie is gebleken. [5] De minister geeft daarbij aan dat bij elke maand die gekozen wordt er werkgevers zullen zijn die gebaat zouden zijn bij een andere maand. De referentiemaand aanpassen tijdens de looptijd van de regeling is daarom niet mogelijk, omdat een wijziging benadelend werkt voor andere werkgevers. Het kiezen van twee verschillende referentiemaanden is volgens de minister ook niet mogelijk, gelet op de risico’s en de vertragingen in de uitvoering die dit met zich meebrengt. [6] Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige situatie waarin eiseres op dit moment verkeert, ziet de rechtbank gelet op het voorgaande dus geen ruimte voor het oordeel dat in dit geval afgeweken moet worden van de bepalingen van de NOW 3.0 door uit te gaan van juli 2020 als referentiemaand. Het door eiseres gedane beroep op de antwoorden van de minister op de Kamervragen van kamerlid Tielen van 14 september 2020 kan haar in dit geval niet baten. Deze antwoorden dateren namelijk van voor de inwerkingtreding van de NOW 3.0 en zien specifiek op de ervaren problemen met betrekking tot de NOW-regelingen die op dat moment al golden, namelijk de eerste twee NOW-regelingen. Dat de minister in deze brief over ‘NOW’ spreekt en niet specifiek verwijst naar een bepaalde NOW-regeling betekent niet dat de antwoorden van de minister van toepassing zijn op alle NOW-regelingen, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangevoerd. De rechtbank hecht in dit verband meer waarde aan de toelichting bij de NOW 3.0, omdat deze toelichting dateert van ná voornoemde brief van de minister en specifiek ziet op de NOW 3.0. Als de minister de in de eerste twee NOW-regelingen doorgevoerde wijzigingen ook van toepassing had willen achten op de NOW 3.0, dan was dit uit de bepalingen van de regeling dan wel uit de toelichting hierop gebleken.
6.3
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het standpunt dat geen individuele herbeoordeling heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase te volgen. In voornoemde brief van de minister van 22 maart 2021 heeft nogmaals aangegeven dat in de bezwaarfase nader bekeken kan worden of binnen de beperkte uitvoeringsmogelijkheden van de NOW-regeling en de bedoeling van deze regeling maatwerk geleverd kan worden. [7] Volgens de minister neemt dit echter niet weg dat de NOW nog altijd een generieke regeling is en het niet mogelijk is om maatwerk te bieden aan de specifieke omstandigheden van bedrijven en sectoren. [8] Volgens de minister zal de NOW gelet op de grote verscheidenheid aan bedrijven die gebruik maken van deze regeling niet altijd voor alle bedrijven voldoende passend zijn. [9] Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bestreden besluiten en het verweerschrift (zaaknummer SGR 21/1667) dat verweerder binnen de beperkte uitvoeringsmogelijkheden van de regeling zo veel mogelijk de specifieke omstandigheden van eiseres in ogenschouw heeft genomen. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven waarom in dit geval geen maatwerk geleverd kan worden. Dit acht de rechtbank in dit geval niet onredelijk, gelet op de zeer beperkte afwijkingsmogelijkheden die de NOW 3.0 biedt. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat de afwezigheid van een loonsom in juni juist het gevolg is van gedragingen door verweerder, alsmede de stelling dat eiseres feitelijk een particuliere WW-uitkering voor haar werknemers heeft verzorgd, maken voornoemd oordeel niet anders. Ook voor die specifieke omstandigheden geldt hetgeen hiervoor reeds is overwogen.
6.4
Voor zover eiseres met haar stelling dat in gevallen waarbij afwijking van de regeling noodzakelijk is teneinde het doel van de NOW na te streven wel afgeweken wordt van de regeling slaagt dit beroep niet. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel dient sprake te zijn van gelijke gevallen. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd kan niet afgeleid worden of sprake is van gelijke gevallen. Eiseres heeft namelijk niet gemotiveerd op wat voor gevallen zij doelt. Zij heeft volstaan met een algemene stelling. Dit is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.
7. Gelet op de hiervoor aangehaalde uitdrukkelijke weging door de minister en keuzes op basis daarvan, ziet de rechtbank geen ruimte voor de bestuursrechter om onder de gegeven omstandigheden van de regeling af te wijken. Dit betekent dat verweerder beide aanvragen van eiseres naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden heeft afgewezen. De beroepen zijn dan ook ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met referentie 2020-0000120810.
2.Stcrt. 2020, 52209, p.18.
3.Stcrt. 2020, 52209, p.18.
4.Idem.
5.Kamerstuk 35 420, nr. 243, pagina 5.
6.Idem.
7.Kamerstuk 35 420, nr. 243, pagina 5.
8.Kamerstuk 35 420, nr. 243, pagina 2.
9.Kamerstuk 35 420, nr. 243, pagina 2.