ECLI:NL:RBDHA:2021:8427
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door de verzoeker, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder, vertegenwoordigd door T. Hogervorst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder op 12 april 2021 heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten van de verzoeker te vergoeden tot een bedrag van € 262,50. De rechtbank heeft echter besloten dat een zitting niet nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft overwogen dat de verzoeker op 13 januari 2021 in beroep is gegaan omdat de verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na een beslissing van de verweerder op 26 februari 2021 heeft de verzoeker zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat de verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld, maar dat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarom is er een lager bedrag toegekend, met een wegingsfactor van 0,5. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verweerder veroordeeld tot betaling van € 267,- aan proceskosten aan de verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.