ECLI:NL:RBDHA:2021:8419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.10809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht. Verzoekster, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had bezwaar gemaakt tegen haar voorgenomen overdracht naar Spanje, die gepland stond op 8 juli 2021. Op 6 juli 2021 verzocht verzoekster de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om de overdracht te voorkomen. Echter, op 7 juli 2021 heeft verweerder, de staatssecretaris, laten weten dat de overdracht was geannuleerd omdat verzoekster had geweigerd mee te werken aan een vereiste PCR-test.

Nadat de overdracht was geannuleerd, trok verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg zij de voorzieningenrechter om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat de annulering van de overdracht niet berustte op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van de voorgenomen overdracht impliceren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van het verzoek niet voortkwam uit een tegemoetkoming van verweerder, maar uit nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster, aangezien er geen sprake was van een gedeeltelijke of volledige tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 juli 2021, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10809

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: D. Vos).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoekster op 5 juli 2021 kenbaar gemaakt dat hij op 8 juli 2021 om 13:50 uur per vliegtuig (vluchtnummer [nummer] ) zal worden overgedragen aan Spanje.
Verzoekster heeft op 6 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen haar voorgenomen overdracht. Verder heeft verzoekster op 6 juli 2021 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen overdracht.
Op 7 juli 2021 heeft verweerder schriftelijk gereageerd op het verzoekschrift. Verzoekster heeft daar op 7 juli 2021 een reactie op gegeven.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter vervolgens op 7 juli 2021 laten weten dat de overdracht is geannuleerd omdat verzoekster geen medewerking heeft verleend aan een PCR-test.
Verzoekster heeft op 7 juli 2021 aangegeven het verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken. Daarbij heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
Verweerder heeft, desgevraagd, op het laatstgenoemde verzoek op 16 juli 2021 gereageerd. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek op 19 juli 2021 gesloten.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken, onder gelijktijdig verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter vat het laatstgenoemde verzoek op als een verzoek zoals bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing is verklaard op de procedure van een verzoek om een voorlopige voorziening.
2. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, in geval van intrekking van het verzoek omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten veroordelen.
3. De voorzieningenrechter doet in dit geding op grond van 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.
4. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder met het annuleren van de overdracht aan verzoekster is tegemoetgekomen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. In dat kader stelt de voorzieningenrechter vast dat het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen samenhing met (connex was aan) haar bezwaar tegen de aanvankelijk geplande feitelijke overdracht naar Spanje op 8 juli 2021, een handeling van verweerder die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met een beschikking wordt gelijkgesteld en waartegen rechtsmiddelen openstaan. Uit het dossier maakt de voorzieningenrechter op dat voornoemde overdracht is geannuleerd omdat verzoekster heeft geweigerd mee te werken aan de afname van een PCR-test. Nu vanwege de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus, ook wel COVID-19, voor de overdracht een dergelijke test een vereiste is, kon de overdacht niet plaatsvinden op 8 juli 2021 en heeft verweerder de overdracht geannuleerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter berust de intrekking daarmee kennelijk niet op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van de voorgenomen feitelijk overdracht impliceren, maar op nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden. In zoverre kan niet gesproken worden van het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1816).
5. Nu geen sprake is van het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen door verweerder is het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen kennelijk ongegrond. Het verzoek wordt om die reden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong-Nibourg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 21 juli 2021
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.