ECLI:NL:RBDHA:2021:8387
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van lidstaten en gezinshereniging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had op 17 maart 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris stelde dat Nederland een verzoek om terugname had gedaan aan Oostenrijk, dat dit verzoek had aanvaard.
Tijdens de zitting op 15 juli 2021 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat Nederland verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, omdat hij een gezinslid was in de zin van de Dublinverordening. De eiser voerde aan dat hij ten tijde van zijn vlucht uit Syrië minderjarig was en dat zijn verblijf in Oostenrijk niet meer relevant was voor de beoordeling van de verantwoordelijkheidscriteria. Hij stelde dat de scheiding van zijn gezin onredelijk was en dat Nederland de aanvraag moest behandelen om gezinshereniging te waarborgen.
De rechtbank overwoog dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen beroep kon doen op de artikelen van de Dublinverordening die betrekking hebben op gezinshereniging, omdat de verantwoordelijkheidscriteria uit hoofdstuk III niet van toepassing waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.